Stuk van de maand: verslag van inenting tegen de pokken

Elke maand plaatsen we een bijzonder archiefstuk uit onze collectie in de schijnwerpers. Deze keer: Verslag van inenting tegen de pokken

Stijntje Bruining, drie jaar oud
Antje Pal, twaalf jaar oud
Anna Driessen, vijftien weken oud
Jan Beugeling, acht maanden oud

De Helderse geneesheer Rintje Oepkes Boomsma meldde op 27 mei 1809 aan het gemeentebestuur dat hij in april en mei van dat jaar vier kinderen had gevaccineerd tegen de pokken. Deze wat slordige kopie van zijn verslag behoort tot de vroegste getuigen van de allereerste grootschalige vaccinatiecampagne van de Nederlandse overheid. Twee andere geneesheren verklaarden in hetzelfde verslag dat ze geen inentingen hadden verricht.

Verslag van inenting tegen de pokken  detail uit het verslag

Boomsma had de kinderen ‘ingeënt met koepokstof’, staat er. Ruim tien jaar eerder had de Engelse arts Edward Jenner ontdekt dat inenting met de koeienvariant van de pokken – de koepokken – voor mensen ongevaarlijk was en vervolgens beschermde tegen de menselijke pokken, de dodelijkste kinderziekte van de achttiende eeuw. Het inenten met de koepokken werd ‘vaccineren’ genoemd, naar het Latijnse woord voor koe, vacca.

Eind 1808 had Lodewijk Napoleon, koning van het toenmalige Koninkrijk Holland, een decreet uitgevaardigd waarin hij bepaalde dat plaatselijke bestuurders het vaccineren zoveel mogelijk moesten bevorderen. Artsen moesten gratis inenten en iedere drie maanden verslag uitbrengen aan het gemeentebestuur, dat de aantallen gevaccineerden vervolgens doorgaf aan de bestuurder van het departement, de zogeheten landdrost, die dan weer de minister van binnenlandse zaken informeerde. Dit is een kopie van een van de eerste verslagen.

Poster uit de laat negentiende eeuw – Edward Jenner vaccineert een jong kind

Bij de eerste drie kinderen die Rintje Oepkes Boomsma had ingeënt was de vaccinatie goed gegaan, bericht hij. Zij werden zoals de bedoeling was na een dag of negen een klein beetje ziek en kregen rondom de plek van de inenting een paar grote puisten, die een litteken achterlieten, waarna ze immuun waren. Maar bij het vierde kind, de acht maanden oude Jan Beugeling, was dat proces volgens Boomsma ‘te haastig’ verlopen. De puisten namen te snel af en op de zevende dag waren ze ‘reeds geheel droog en door korsten gedekt’. Later dat jaar vaccineerde hij Jan Beugeling daarom opnieuw, toen wel met succes.

Heel wat Nederlanders stonden die eerste jaren nog huiverig tegenover het nieuwe vaccineren. Maar niet in Den Helder. In november 1811 liet Boomsma het gemeentebestuur weten dat hij niemand had gevaccineerd, omdat de meeste kinderen intussen al ingeënt waren. Een duidelijk bewijs, vond hij, ‘dat het gros der ingesetenen deze heilzame kunstbewerking omhelsen’.

Het verslagje van Boomsma wordt bewaard in het archief van de gemeente Huisduinen en (Den) Helder, in een dossier vol rapporten van vaccinaties uit de periode 1809-1824.

test