Warm aangekleed naar school

Op 8 juni 1901 verzamelden zich zo’n zestig dames en enkele heren in een zaal van het stadhuis in Alkmaar. Zij gaven gehoor aan de oproep van vier dames van stand, die zich bekommerden om kinderen die in armoede leefden en die daardoor de leerplichtwet die vanaf dat jaar van kracht was niet konden naleven.

De in 1901 ingevoerde leerplichtwet verplichtte kinderen van zes tot twaalf jaar naar school te gaan. Vóór de invoering van deze wet was dat alleen het geval als ouders daarvoor genoeg geld hadden. De dames Ripping, Boelmans ter Spill, De Lange-De Lange en Van Buysen zagen een groep kinderen die in stille armoede leefden. Voor deze groep was de bestaande spijsuitdeling lang niet voldoende om de week door te komen met genoeg voedsel. Ook hadden deze gezinnen niet genoeg geld om hun kinderen goed aangekleed naar school te laten gaan. Er was daarom een grote kans dat de kinderen uit deze gezinnen ondanks de verplichting toch niet naar school zouden gaan. Voor hen wilden de dames een vereniging oprichten die zich inzette om “de allernoodigste kleederen en zoo mogelijk warm voedsel te verschaffen”. Het maakte de initiatiefneemsters niet uit van welke gezindte de kinderen waren. Kinderen van alle kerken, en leerlingen van zowel openbare als bijzondere scholen kwamen in aanmerking.

Verslag in Alkmaarsche Courant 17 nov 1901  Leerlingen lagere school eind negentiende eeuw

Hulp van burgers

Volgens het comité moest de hulp van particulieren komen. Als de gemeente zou voorzien in schoolkleding en schoolvoeding zou dat volgens de dames de zorgeloosheid van ouders in de hand werken. Het lag in de lijn der verwachting dat ouders die de middelen daarvoor wel hadden, dan minder hard hun best zouden doen om hun kinderen zelf te voorzien van warme kleding en goede voeding. Tegelijkertijd stelde het comité dat eten en kleding vanuit de school “een zegen [zou] zijn voor die ouders die werkelijk niet in staat zijn hun kinderen het noodige te verschaffen”. Dat waren honderden gevallen.

Het comité organiseerde een bijeenkomst in het stadhuis waar ruim zestig dames op afkwamen en ook enkele heren – voornamelijk schoolmeesters en directeuren. Een groot deel van hen zag de noodzaak van de ‘Vereniging Kinderkleding en Kindervoeding’; 54 dames en één heer werden lid.

Oproep bijeenkomst  Brievenboek en notulen

Kleding of eten

Het doel van de commissie om de kinderen te voorzien van voedsel en kleding werd al snel beperkt tot alleen kleding. Waar de commissie ervan uit was gegaan dat de grootste behoefte zou liggen bij het eten, gaven de onderwijzers aan dat het probleem juist in de winterkleding zat. Onlangs was gebleken dat er bij een jongen die een scheur in zijn buisje had “geen ander kleedingstuk daaronder meer te vinden was”. De commissie richtte zich daarom eerst op het verdelen van warme kleding. Al snel bleek dat de financiële middelen van de vereniging niet toereikend waren om te zorgen voor warme maaltijden.

In het eerste jaar werd er zo’n vijfhonderd gulden ingezameld (ruim zevenduizend euro nu). Daarvan werden 222 jongenshemden, 243 meisjeshemden, 130 jongensbroeken, 140 meisjesbroeken, 62 jongensborstrokken, 26 meisjesborstrokken, 255 paar kousen, 246 paar klompen, negentig rokken, 129 schorten, dertien jongensblouses en negen jurken uitgereikt.

Al na een jaar bleek een groot deel van deze kleding afgedragen. Voorzitster van de vereniging mevrouw Boelmans ter Spill merkte op dat de vereniging daar niets aan kon doen. De gezinnen waren geselecteerd op hun behoefte aan hulp. De kinderen mochten geen slachtoffer worden van slechte ouders: “[d]at er nu slordige moeders onder waren, […] wist het bestuur ook wel, maar [dat] kan daarom toch niet weigeren de kinderen te helpen die toch dubbel te beklagen waren, omdat zij in zulk eene treurige omgeving opgroeiden.” Het liefste zou zij ook spullen aan ‘knappe gezinnen’ geven, waardoor de kleding langer goed zou blijven. Maar dat zou betekenen dat de kinderen die het echt nodig hadden de dupe zouden worden van het gedrag van hun ouders, en dat was niet de bedoeling. Als oplossing zou in de zomer een ronde gedaan worden om de staat van de kleding te inspecteren. Aanwezige dames gaven aan te helpen met het (ver)maken van stukken.

Borstrok Amsterdam Museum  Personeel Armenschool

Zuinig

Er was een reden waarom de vereniging zuinig om wilde gaan met het uitgedeelde goed. De financiële situatie liet te wensen over. Er werd lang niet genoeg geld opgehaald om alle kinderen van kleding te voorzien, en bovendien steeg het aantal gezinnen dat daarvoor in aanmerking kwam. De gemeente droeg daarom jaarlijks driehonderd gulden bij.

Ook tijdens vergaderingen was zuinigheid geboden. Bij het bespreken van het huishoudelijk regelement waren er geen fysieke exemplaren voor de leden, maar werd het reglement voorgelezen. De heer Ripping vroeg waarom er geen gedrukte exemplaren aanwezig waren, dat zou het bespreken een stuk makkelijker maken. Had hij geweten dat deze overweging was gemaakt uit zuinigheid, dan had hij graag zijn hectograaf (een soort pers) ter beschikking gesteld, of zelf gezorgd voor vijftig drukken.

In 1914 ontstond de behoefte om schoolkinderen van maaltijden te voorzien. Omdat dit geen verband meer had met schoolverzuim en omdat de vereniging te weinig middelen had, werd besloten om daarvoor een andere vereniging op te richten. De bestaande vereniging paste hierop haar naam aan tot ‘Vereniging tot Kinderkleeding’. In die hoedanigheid heeft de vereniging tot 1940 bestaan.

Door Sophie van Aardenne

test