Adriaan van der Mieden. In dienst van de WIC

Op de laatste dag van 1779 kiest het Nederlandse oorlogsschip De Beverwijk het ruime sop, richting de West-Afrikaanse ‘slavenkust’. Aan boord bevindt zich de jonge Alkmaarder Adriaan van der Mieden. De negentienjarige is net in dienst van de West-Indische Compagnie (WIC), die verschillende forten bezit aan die kust, waar goed verdiend wordt aan de slavenhandel.

Na een lange reis, vertraagd door onder meer een gebroken mast, arriveert Adriaan op 14 augustus 1780 op het fort Elmina aan de kust van het huidige Ghana. De bedoeling is dat hij opgeleid wordt tot koopman voor de WIC.

We kunnen zijn belevenissen in die jaren volgen in een verslag dat hij maakt van deze reis en dat (in twee versies) bewaard wordt in het Regionaal Archief Alkmaar. Lang is gedacht dat zijn oom Aris van der Mieden deze reis had gemaakt en dat hij het verslag had geschreven. Maar uit onderzoek in het archief van de WIC, in het Nationaal Archief, blijkt nu dat het om neef Adriaan gaat. In dat archief zijn nog meer stukken bewaard, aan de hand waarvan we een goed beeld kunnen vormen van Adriaans loopbaan.

De keuze voor een loopbaan in de koloniën ligt eigenlijk niet voor de hand. Adriaan stamt uit een familie van vooraanstaande Alkmaarders: zijn opa Adriaan was president van het Hof van Holland en bevriend met stadhouder Willem IV en zijn vader Gualtherus is op dat moment burgemeester van Alkmaar. Een loopbaan als bestuurder zou dus meer in de lijn der verwachting liggen. Latere verslagen wekken de indruk dat Adriaan niet vrijwillig voor een buitenlandse loopbaan heeft gekozen. Wie weet heeft hij iets uitgespookt en vond zijn familie het beter dat hij even uit de stad verdween, zwarte schapen uit een familie werden wel vaker naar de koloniën gezonden

Bloederige details

Het verblijf aan de Afrikaanse ‘slavenkust’ valt Adriaan zwaar: ‘Er is in de vier hoeken des werelds geen rampsaliger land’ schrijft hij. En ‘van de hondert mensen blijven er twintig over, in een maand tijd’. ‘Zoolang ik onder die versengde lugtstreek geweest ben, heb ik geen een regt gesond mensch gesien, en ben ik selve nimmer regt frisch geweest’. Hoe men in die tijd aankijkt tegen de oorspronkelijke inwoners (in het verslag ‘Mooren’ genoemd) blijkt wel uit het feit dat Adriaan zich verbaast over het feit dat zij vinden dat ‘het land aan haar toebehoord en zij dus meester zijn en niet de blanken’.

Na een paar maanden wordt Adriaan als ‘adsistent’ overgeplaatst van Elmina naar Fort Crevecoeur, een kleine honderd kilometer verder aan de kust gelegen, bij de huidige stad Accra. Op dat moment is Nederland in oorlog met Engeland – de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog – en veroveren de Engelsen het ene na het andere Nederlandse fort aan de ‘slavenkust’. Elmina houdt wel stand en in het voorjaar van 1782 naderen Engelse oorlogsschepen Accra.

fort in accra  eerste pagina van het handschrift  goudkust van guinee

Al snel ligt fort Crevecoeur onder vuur. Adriaan beschrijft de beschietingen en de veldslagen, waarin bloederige details van met roestige messen afgesneden hoofden en levend gevilde Engelsen langskomen. Slechts een handvol Nederlanders bemant het fort, ze worden ondersteund door 2600 Afrikaanse bondgenoten. Met de vuurkracht op het fort en de Afrikaanse strijders weten ze de Engelse aanvallen in eerste instantie af te slaan. Maar als de Engelsen met een overmacht van 4300 man het voor het fort gelegen Afrikaanse dorp in brand steken en 1500 van de Nederlandsgezinde Afrikanen doden, ontvlucht de rest het zo goed als kapotgeschoten fort. De commandant van het Nederlandse fort wil zich eigenlijk niet overgeven, maar wordt door de leider van de Afrikanen overtuigd om te vluchten. Zij verlaten het fort, dat daarna door Afrikanen en Engelsen wordt geplunderd en vernietigd.

deel van inventarisatie van de slaafgemaakten van de WIC in het Deense Fort 1782

Kaakbeen van een Europeaan

Vanaf dit punt verloopt het relaas van Van der Mieden anders dan het officiële verslag van de commandant van Crevecoeur. De laatste beschrijft dat hij met een aantal van de Afrikaanse bondgenoten de wildernis in vlucht. Dat overleven ze ternauwernood en volkomen aan het einde van hun Latijn richten ze zich tot de commandant van een nabijgelegen Deens fort. Denemarken is neutraal in deze oorlog, dus zolang de Nederlanders geen vijandelijkheden vanuit het fort beramen, zijn ze welkom in hun fort.

In Van der Miedens verslag is de commandant van fort Crevecoeur tijdens de laatste aanval straalbezopen. Dit wordt bevestigd door andere verklaringen in het WIC-archief. En daar waar de commandant en enige andere Nederlanders samen met de Afrikaanse bondgenoten kunnen vluchten, wordt Van der Mieden volgens zijn verslag gevangengenomen in het Nederlandse fort. Hij was, na de dagenlange bombardementen en aanvallen, even gaan rusten, en als hij ontwaakt, is het fort zo goed als verlaten. Voordat hij het in de gaten heeft, wordt hij door Afrikanen gevangengenomen en samen met nog drie andere achtergebleven Nederlanders weggevoerd. Na een zware tocht door bossen en wildernis, arriveren ze in een dorp. De hoofdman van dat dorp beschrijft hij als een man die zich hult in een in mensenbloed gedrenkt gewaad, zittend op een met mensenbloed bestreken zetel, waaraan een kaakbeen van een Europeaan hangt.

Uiteindelijk vlucht Van der Mieden en na een barre tocht bereikt ook hij het Deense fort. Hij wil zo snel als mogelijk terug naar Nederland, en krijgt de Deense gouverneur zo ver dat hij met het eerstvolgende Deense slavenschip mee mag. De Nederlandse commandant is laaiend, want Adriaans contract is nog niet afgelopen. Kort voor zijn vertrek leidt de ruzie zelfs tot een handgemeen tussen de twee. Het slavenschip vaart vervolgens richting Zuid-Amerika en Adriaan wordt afgezet op het eiland Martinique in het Caribisch gebied. Hij doorstaat daar nog meer ontberingen, en pas in januari 1783 keert hij weer terug in Nederland. Hier eindigt Adriaans verslag.

Laatste pagina uit het handschrift van Van der Mieden  handtekening Adriaan

‘Slavenkind’

Gelukkig kunnen we de rest van zijn levensloop volgen in de archieven van de WIC. Je zou na al zijn negatieve beschrijvingen van de koloniën verwachten dat hij nooit meer uit Nederland weg zou gaan. Maar een van eerste dingen die hij doet na zijn terugkeer is een verzoek indienen bij de WIC om weer in dienst te mogen treden. Of hij zijn contract nog uit moet dienen, of dat hij niet in Nederland wil of kan blijven, weten we niet. Maar hij wil graag weer op pad, het liefst naar het Caribisch gebied, of elders, zo lang het maar niet de West-Afrikaanse kust is.

Zijn verzoek wordt gehonoreerd, en in oktober 1784 wordt hij benoemd tot ‘Commissaris van de Venduen’ in de Nederlandse kolonie Essequebo, gelegen aan de kust van het huidige Frans-Guyana. Daar klimt hij na enige tijd op tot ‘Fiscaal’ en ‘Raad van Justitie’, in welke functie hij zich onder meer bezighoudt met de bestrijding van de smokkelhandel en de weggelopen slaafgemaakten. Zo neemt hij de lading en soms ook het hele schip in beslag, als de regels van de WIC overtreden worden. Weggelopen slaafgemaakten worden als afschrikking streng gestraft. De minimale straf bestaat uit zweepslagen, maar ook worden er wel oren afgesneden, moeten ze de rest van hun leven met kettingen om hun enkels lopen en worden ze levenslang opgesloten waarbij ze alleen naar buiten mogen om te werken. Ook de doodstraf wordt regelmatig uitgesproken. Zelf bezit Adriaan volgens een opgave uit 1788 ook drie volwassen slaafgemaakten en een ‘slavenkind’.

Ook de WIC bezat slaven in Essequebo. Dat blijkt uit een inventarisatie uit 1792, waarbij maar liefst 73 slaafgemaakten en ‘halfvrijen’ werden geteld en getaxeerd, met een totale waarde van fl. 53.200. De duurste was ene Pieter, een ‘bequame timmerman’ die getaxeerd wordt op fl. 2200. Enkele werden op de lijst opgevoerd als ‘oud en afgeleefd’ of ‘geheel maccroen’ (lichamelijk of geestelijk gehandicapt) en hadden als waarde ‘nihil’.

fragment inventarislijs Essquebo  kaartfragment 1798  

Als er in 1794 een koortsepidemie rondwaart in Essequebo, wordt ook Van der Mieden ziek. Het laatste bericht dat we over hem lezen, is dat hij in augustus van dat jaar, op 34-jarige leeftijd, na vijftien jaar koloniale dienst, overlijdt.

Overlijdensbericht van der Mieden  bericht in Haerlemsche Courant

Door Paul Post

test