Om een boterham voor de rechter

Het achtjarige jongetje Nieng Bierman uit De Rijp moest eind 1869 samen met zijn zusje Trijntje van elf voor de rechter verschijnen. De beschuldiging? De twee kinderen hadden bij een boer in de Beemster ‘om een boterham gevraagd'. Hoe het Nieng Bierman verder verging is te volgen in de archieven.

Op 3 november 1869 klopte veldwachter Hendrik Koene aan bij het huis in de Rechtestraat in De Rijp waar Cornelis Bierman met zijn vier jongste kinderen woonde. De veldwachter – een soort politieagent – kwam in opdracht van de officier van justitie twee van de kinderen Bierman dagvaarden. Volgens de dagvaarding werden Trijntje van elf en Nieng van acht, ‘beide zonder beroep’, ervan beschuldigd op 26 oktober ‘te zamen en in onderlinge vereeniging’ bij boer Remmert Laan in de Beemster ‘om een boterham te hebben gevraagd’. En bedelen was strafbaar. De kinderen moesten in Hoorn voor de rechter verschijnen.

De rechtbank in Hoorn kwam al gauw tot de conclusie dat de schuld vooral bij de vader van de kinderen lag. Hun moeder was vijf jaar eerder overleden en de vader verwaarloosde hun opvoeding volledig. Hij stuurde de kinderen zelfs de deur uit om te bedelen en onthaalde ze ‘op dreigementen indien zij geen geld te huis brengen, terwijl hij zelf niets uitvoert en op zijn gemak tehuis zit’. Vader Cornelis Bierman was een welgestelde leerlooier geweest, maar had zijn zaken ‘laten verloopen’ en het gezin leefde intussen in armoede.

Een veldwachter in de Rechtestraat in De Rijp
Een veldwachter in de Rechtestraat in De Rijp, in de tweede helft van de negentiende eeuw. Foto door Aldert Blaauw, collectie Museum in 't Houten Huis, 01825.
Detail uit de dagvaarding van Trijntje en Ni(e)ng Bierman
Detail uit de dagvaarding van Trijntje en Ni(e)ng Bierman: de kinderen werden er van beschuldigd bij een boer in de Beemster om een boterham te hebben gevraagd.

Verbeterhuis

Nieng en Trijntje werden op 3 december vrijgesproken van de aanklacht van bedelarij. De kinderen hadden ‘zonder oordeel des onderscheids’ gehandeld, aldus de rechtbank: ze waren nog te jong om goed te begrijpen wat ze deden. Maar vanwege hun verwaarloosde opvoeding en het slechte voorbeeld van hun vader besloot de rechtbank dat de twee toch tot hun achttiende opgenomen moesten worden in een opvoedingsgesticht: Trijntje in een verbeterhuis voor meisjes in Montfoort, Nieng in het Huis van Verbetering en Opvoeding voor jongens in Alkmaar.

Dat Alkmaarse Huis van Verbetering en Opvoeding was bedoeld voor precies zulke jongens als Nieng Bierman: jongens die een strafbaar feit hadden gepleegd, maar zonder ‘oordeel des onderscheids’ – wat in de praktijk betekende dat ze jonger dan zestien waren. Het verbeterhuis was in 1857 geopend in een deel van een oud kloostercomplex naast de Grote Kerk, waar ook de gevangenis zat, en zo’n tien jaar later uitgebreid met een groot gebouw met slaapzalen, zodat er plek was voor meer dan tweehonderd jongens. Het was de eerste instelling in Nederland die als doel had de jonge delinquenten op te voeden. In het verbeterhuis leerde Nieng – onder een streng regime van haast militaire discipline – lezen en schrijven en kreeg hij les in kleermaken, afgewisseld met gymnastiek. Volgens zijn rapporten gedroeg hij zich goed of zelfs zeer goed.

Het Huis van Verbetering en Opvoeding voor jongens in Alkmaar
Het Huis van Verbetering en Opvoeding voor jongens in Alkmaar in 1892. Het was toen inmiddels omgedoopt tot Rijksopvoedingsgesticht. In het grote gebouw tegenover de Grote Kerk, op de hoek van de Gasthuisstraat, waren slaapzalen en ziekenzalen. Collectie Regionaal Archief Alkmaar, FO 1001731.
Plattegrond van een slaapzaal in het Huis van Verbetering en Opvoeding in Alkmaar
Plattegrond van een slaapzaal in het Huis van Verbetering en Opvoeding in Alkmaar, onderdeel van het ontwerp voor het nieuwe gebouw van rond 1862. In de slaapzalen ging het licht nooit uit. Collectie Regionaal Archief Alkmaar, PR1006262

Koninklijk Besluit

Nog geen twee maanden nadat Nieng Bierman en zijn zusje naar het verbeterhuis waren gestuurd, overleed hun vader Cornelis. Omdat de familie doopsgezind was, werden hun twee broers toen opgenomen in het Doopsgezinde Weeshuis van De Rijp, dat vijf jaar daarvoor een nieuw onderkomen had gekregen aan de Tuingracht. In de zomer van 1872 schreven de bestuurders van het weeshuis de officier van justitie in Hoorn met het verzoek de straf van Nieng en Trijntje te beëindigen, zodat zij met hun twee broertjes zouden kunnen opgroeien in het weeshuis. Toen hun vader nog leefde, was de opname van de kinderen in de verbeterhuizen ‘eene weldaad’ geweest, schreven ze. Maar nu stak hun situatie wel heel ongunstig af bij die van hun broertjes, ‘die bij eene goede verzorging en opvoeding de vrijheid genieten’.

Het gebouw van het Doopsgezinde Weeshuis aan de Tuingracht in De Rijp
Het gebouw van het Doopsgezinde Weeshuis aan de Tuingracht in De Rijp op een foto uit de jaren zeventig. Collectie Regionaal Archief Alkmaar, RAA003014986.
Ontslagbriefje van Nieng Bierman
Ontslagbriefje van Nieng Bierman uit het Huis van Verbetering en Opvoeding van 5 december 1872. Nieng was toen elf jaar en 1,22 meter lang; zijn kleur was ‘gezond’.

De officier van justitie liet weten dat het vonnis van de rechtbank alleen door de koning ongedaan gemaakt kon worden. De weeshuisbestuurders richtten daarom vervolgens een verzoekschrift aan de koning, en bij Koninklijk Besluit van 28 november 1872 werd de resterende tijd die Nieng en Trijntje nog in hechtenis moesten doorbrengen inderdaad kwijtgescholden. Na drie jaar in het verbeterhuis, verhuisden de twee naar het Doopsgezinde Weeshuis in De Rijp. Daar bleven ze tot 1879 wonen. Trijntje ging toen als dienstbode werken, en de inmiddels achttienjarige Nieng als timmermansknecht. Hij was nog minderjarig en bleef onder toezicht van het weeshuis staan, dat ook zijn geld beheerde.

Soldaat

Eind 1882 tekende Nieng Bierman een contract voor zes jaar bij het leger. Hij werd gestationeerd in Utrecht. Al na ruim een jaar beviel het leven als soldaat Nieng niet meer. Hij schreef de weeshuisbestuurders dat hij de rest van zijn dienstjaren graag wilde afkopen. Niet omdat hij straf had, benadrukte hij, ‘wandt dat heb ik nog geen minuut gehadt’. Maar: 'soldaat te wezen is niets gedaan.’ Hij vroeg de bestuurders hem te helpen bij het vinden van een betrekking. Veldwachter leek hem wel wat. Toch bleef Nieng in dienst. Een half jaar later schreef hij nog eens dat hij graag naar De Rijp wilde komen om te praten over zijn toekomst als zijn dienstjaren erop zouden zitten, al duurde dat nog vier jaar: ‘dan kan er niet tegen me gezegd worden dat ik er te laat mee geweest ben om te zoeken.’ Misschien zou zijn leven dan eindelijk beter worden: ‘En dan hoop ik dat ik in me leven nog eens plezieriger doorbrengen mag dan ik al van me leven gehadt heeft.’

Brief Nieng Bierman
‘En dan hoop ik dat ik in me leven nog eens plezieriger doorbrengen mag dan ik al van me leven gehadt heeft’ schreef Nieng Bierman op 31 augustus 1884 vanuit Utrecht aan de bestuurders van het Doopsgezinde Weeshuis in De Rijp.

Het lijkt erop dat Nieng maar weinig terug hoorde vanuit De Rijp. Uiteindelijk moest hij zelfs een advocaat in de arm nemen om het geld in handen te krijgen dat hij nog van het weeshuis tegoed had – en zijn gouden horlogeketting. Maar op 19 december 1888 trad hij met het geld en een bewijs van goed gedrag op zak uit dienst, intussen 27 jaar. Twee weken later al trouwde hij met een Utrechts meisje. In het Utrechtse bevolkingsregister van de jaren daarna staat het beroep van Nieng Bierman vermeld: politieagent.

Door Mariëlle Hageman

test