Slachthuis Alkmaar (1908-1992)

Let op! Dit artikel bevalt afbeeldingen van dode dieren en handelingen rondom de slacht.

Vlees. Van de tijd van de jager-verzamelaar tot de moderne mens is het onderdeel van het dieet, al eet niet iedereen het meer. Voordat het op ons bord ligt moet er eerst nog wel wat gebeuren: de slacht. De manier waarop dat voor circa 1900 gebeurde liet veel te wensen over. Vandaar de opkomst van het gemeentelijk slachthuis. Ook in Alkmaar.

Het slachten van dieren gebeurde in de middeleeuwen bij de veehouders zelf. Toen steden zich gingen ontwikkelen verschoof de slacht naar de stad, waar slagers het gingen doen. Dat vlees werd verkocht in vleeshallen of vleeshuizen. Omdat men inzag dat verkoop van slecht en besmet vlees geen goed idee was, werden er vele regels opgesteld. Het slagersgilde keurde het vlees voor en na de slacht. Hierbij stonden wel voornamelijk economische motieven voorop. De kwaliteit van het vlees (de waarde) werd gekeurd, niet de gezondheidsaspecten. In Frankrijk zorgde Napoleon er in 1807 voor dat steden verplicht werden een openbaar slachthuis te bouwen. Dit om de vele kleine particuliere slachtplaatsen op één plek samen te brengen. Hiermee zouden overlast voor de bevolking en milieuverontreiniging beperkt worden. De nieuwe centrale slachterijen bestonden uit een reeks aaneengesloten slachtkamers waar slagers zelfs konden slachten zoals ze anders ook in hun eigen slagerij zouden hebben gedaan 

Een slachtmethode in de 19e eeuw. Bron: Wikipedia
De vleeshal van Haarlem. Bron: Stadsarchief Amsterdam
 

In Nederland lukte het nauwelijks om zulke centrale slachterijen van de grond te krijgen. Ondertussen waren de omstandigheden bij de particulieren slachtplaatsen ronduit slecht en waren er regelmatig meldingen van slachtafval op straat, verstopte riolen, rattenplagen en rustverstoring. Dieren werden daarnaast vaak in kelders van vleeswinkels geslacht. En bij dat slachten was het welzijn van het dier het laatste waar men aan dacht. Halsslagaders werden niet-verdoofd doorgesneden en de dieren liet men doodbloeden.

Lokale ondernemers houden tegen

In Alkmaar was hetzelfde beeld te zien als in de rest van Nederland. Veel overlast, slechte hygiëne en geen centraal slachthuis. Burgemeester Maclaine Pont zag dat ook en in 1890 liet hij onderzoeken wat de beste plek voor een gemeentelijk abattoir zou zijn en wat dat zou kosten. Aan de Hoornse Vaart zag men wel een goede plek. Houthandelaar Conijn bleek dat anders te zien en protesteerde tegen de beoogde locatie tussen waar eerder twee van zijn houtmolens stonden. De burgemeester kwam met een alternatief: het Afgesneden Kanaalvak. De plannen verdwenen echter weer in de kast nadat slagers, loonslachters en enkele raadleden (met zakelijke belangen) duidelijk hadden laten weten dat ze geen centraal slachthuis wilden.

 

In 1904 meldden jurist mr. B. van der Feen de Lille en 91 andere Alkmaarders zich in een brief bij de gemeente. In de brief verzochten ze tot de bouw van een gemeentelijk slachthuis. Hoofddoel was het stoppen van het martelen van dieren, zoals men dat noemde, en het verbeteren van de volksgezondheid. Vlees- en huidenhandelaren in de stad hadden lucht gekregen van dit verzoek en kwamen met hun eigen brief aan de gemeente. Zij wilden geen gemeentelijk slachthuis met vleeskeuring want dat zou te veel geld kosten. Het college van burgemeesters en wethouders ging echter mee in het verzoek tot de bouw van een slachthuis. Een voorstel werd geschreven en een locatie toegewezen. De plek: net ten noorden van het station aan de Helderseweg. Alle particuliere slachterijen moesten sluiten. “Die zijn een broeinest van alle hygiënisch kwaad,” zo is in het raadsvoorstel te lezen. Na vele discussies ging de gemeenteraad uiteindelijk akkoord en in 1907 kon de eerste steen worden gelegd. Het complex werd ontworpen door de Alkmaarse architect P. Leguit (bekend van onder andere de ambachtsschool). 1 april 1908 werd het slachthuis in gebruik genomen.

Met pieken en dalen

Een paar jaar na de opening begon de Eerste Wereldoorlog. Nederland kreeg te maken met vleesrantsoenering. Dit was direct te merken voor de handel in vlees. Mensen begonnen zelf weer illegaal dieren te slachten. Het slachthuis produceerde ook ijsstaven, waarvan de slagers in de stad en de regio grote afnemers waren. Omdat de stroomleveringen in Nederland aan banden werd gelegd kon men niet koelen én ijsstaven produceren. Verkoop van de staven moest stoppen. De financiën stonden er dus slecht voor. Pas na de vleeskeuringswet van 1922, die gemeenten dwong tot samenwerking, en het op gang komen van de export naar Engeland ging het weer beter. In 1926 stond het Alkmaarse slachthuis op de vijfde plaats in Nederland qua slachtingen.


Het succes was van korte duur. De handel naar Engeland stortte in wegens een importverbod om mond- en klauwzeer te voorkomen. Handel naar andere Europese landen leek even goed te gaan, maar de vleesindustrie daar wist uiteindelijk de invoer van Nederlands vlees te beperken. Pas in de jaren vijftig en zestig ging het weer dusdanig goed dat investeringen nodig waren. In 1965 steeg het aantal slachtingen zelfs van 64.000 naar 120.000. Dat zorgde voor negen miljoen kilo vlees. De Hollandse vleescombinatie Groot-Booy (onderdeel van Coveco) was de grootste afnemer en leverde zeker 25 miljoen gulden aan omzet per jaar voor het slachthuis.

Begin van het einde

In de jaren zeventig ging het steeds meer bergafwaarts met het slachthuis. Ondanks een reorganisatie, centralisatie van slachtingen in Alkmaar (slachthuizen in Hoorn en Haarlem werden gesloten), verlaging van het slachttarief en investeringen in het gebouw. Het maakte niks uit want in 1983 was het importeren van vlees uit België goedkoper geworden dan slachten in Alkmaar. Loonkosten en kapitaallasten waren hier vooral de oorzaak van. Coveco kreeg het voor mekaar om het slachthuis voor een ‘prikkie’ in 1985 van de gemeente te kopen. De gemeente maakte daarbij de fout om niet als vereiste van de koop vast te leggen hoeveel dieren er minimaal geslacht moesten worden. Coveco kon dus ongestraft het aantal slachtingen laten dalen. In 1989 werd de runderslachterij gesloten en werden 55 mensen ontslagen. De laatste 29 personeelsleden konden in 1992 vertrekken. De gemeente kocht het slachthuis weer terug en enkele jaren later verrezen op het terrein een nieuw gerechtsgebouw en het ROC Horizon College.


En zo verdween na meer dan tachtig jaar de gecentraliseerde slacht uit Alkmaar. Het slachten wordt nu weer gedaan door enkele regionale particuliere slachtbedrijven. Weinigen zullen het vertrek van het slachthuis betreuren en zeker niet de bewoners in de directe omgeving. Zoals een bewoner uit Huiswaard I ooit zei “We konden in de tuin soms de bloedlucht ruiken”.

De restanten van het slachthuis in 1992, net voor de sloop. Foto: J. Elsinga. Collectie Regionaal Archief Alkmaar
 
Waar tussen 1908 en 1992 het slachthuis stond, staat nu het gerechtsgebouw en het Horizon Collega. Foto: Google Maps

Door Mark Alphenaar

test