Twee eeuwen geleden, in 1824, voeren de eerste schepen door het nieuwe Noordhollandsch Kanaal. Er was toen vijf jaar door duizenden arbeiders aan dit destijds langste kanaal ter wereld gezwoegd. Het werk was zwaar, de lonen laag en de omstandigheden primitief. In mei 1823 brak bij Akersloot een grote staking uit. Daarbij waren drie doden te betreuren.
Het graafwerk aan het kanaal werd opgesplitst in vakken zodat ook kleine aannemers konden inschrijven. De twee vakken tussen het pontje van Akersloot en de Boekelerweg in de Schermer, lengte samen 3.750 meter, werden gegund aan de vijfentwintig jaar oude aannemer Gerrit Huijskens. Huijskens had op het werk ingeschreven voor slechts 170.000 gulden, bijna zesduizend gulden onder de toch al zeer zuinige begroting. Hij besloot de klus niet met baggeren, maar door het afdammen en droogleggen van de Schermerringvaart te klaren. Die werd namelijk onderdeel van het nieuwe kanaal en kon zo gemakkelijk uitgegraven worden tot de vereiste diepte en breedte. Hiertegenover stond de aanleg van een tijdelijk hulpkanaal voor de afwatering en de binnenvaart. Huijskens zat financieel erg krap omdat hij nog een hoge boete moest betalen voor te late oplevering van twee vakken bij Purmerend.
Schietpartij bij Boekel
Huijskens werkte met onderaannemers, de zogenaamde putbazen. Zij hadden ieder een groep arbeiders bij zich. Die zwierven van karwei naar karwei en vonden onderdak in keten bij het werk. Daar kookte de vrouw van de putbaas de maaltijden. Voor wat extra’s en jenever konden de mannen terecht bij zoetelaars, die vanuit tenten of keten hun waren verkochten.
Huijskens bezuinigde waar hij maar kon en kneep de putbazen stevig uit. De arbeiders moesten het vervolgens stellen met slechts veertig cent per elfurige werkdag. Hier kwam bij dat Huijskens de putbazen niet had ingelicht over hoogteverschillen in het terrein. Hierdoor moesten ze soms twee keer zoveel grond verzetten als gedacht om de gestelde diepte te bereiken.
Op eerste pinksterdag 18 mei 1823 kaartten de putbazen dit alles tevergeefs bij Huijskens aan. Daarna brak een staking uit. Verdere gesprekken met Huijskens leidden ook tot niets en dat kwam hem op 27 mei duur te staan. Die ochtend trokken ruim tweehonderd arbeiders in een carnavaleske optocht met muziek naar de keet van de gehate Huijskens. De mannen wilden bloed zien. Huijskens wist dat en hij had zich met het nodige wapentuig op zolder verschanst. Hij schoot prompt twee mannen dood toen die naar binnen klauterden om hem te halen. Een derde kreeg een schot in de rug. De arbeiders legden vervolgens een groot vuur tegen de keet aan om Huijskens uit te roken.
Lijk op een ladder
De ingenieur van Rijkswaterstaat Van Asperen was de onrust niet ontgaan en hij slaagde erin de woedende arbeiders te kalmeren. Hij wist ook te bereiken dat Huijskens naar buiten kwam voor onderhandelingen op de belofte dat hem geen haar zou worden gekrenkt. De haat laaide toen echter direct weer op, Huijskens werd aan alle kanten geslagen en getrapt en voor lijk achtergelaten. Zijn gouden horloge was natuurlijk direct verdwenen en de polderwerkers plunderden ook zijn keet. Wat later vertoonde Huijskens toch nog levenstekens en hij werd op een ladder afgevoerd naar een boerderij in de buurt. Toen de mannen hiervan hoorden, keerden ze direct uit de kroegen en zoeteltenten terug en maakten alsnog korte metten met hem.
Doodslag in bendeverband
In Alkmaar was de rook van de brand duidelijk te zien en “dit schrikverwekkend gezicht verwekte de meeste ongerustheid”, meldde de Alkmaarsche Courant naderhand. Er werd assistentie gevraagd aan de commandant van het garnizoen in de stad om de orde te herstellen. Die kon echter niet meegaan met een verzoek in die richting van de kant van de burgemeester van Akersloot Lourens Veer en ingenieur Van Asperen. Pas na bemoeienis van de Alkmaarse Officier van Justitie Theunisse werden zeventig kurassiers ter beschikking gesteld aan commissaris van politie J.F. Bogaard. Ondertussen was het laat in de middag geworden en toen Bogaard tegen zessen in Boekel arriveerde, was daar weinig meer van de onrust te merken.
De Alkmaarse rechter van instructie A.A. van der Ley begon vlot met de verhoren. Uiteindelijk wees het Hof in Amsterdam op 20 december 1823 vonnis tegen zes ‘Boekelemer-poldergasten’ voor doodslag met voorbedachte rade in bendeverband, plundering, diefstal en brandstichting. Vier arbeiders werden veroordeeld tot geseling met de strop om de hals en brandmerken gevolgd door celstraffen van twaalf tot zes jaar. Twee anderen moesten een half uur op het schavot te pronk staan met zes jaar gevangenis toe. De lijfstraffen werden op 5 maart 1824 te Boekel voltrokken. Natuurlijk troffen de autoriteiten direct maatregelen om herhaling te voorkomen. Voortaan patrouilleerden bijvoorbeeld cavaleristen langs de kanaalwerken. Ook werd lering getrokken uit het geharrewar rond de inzet van soldaten in Alkmaar. Koning Willem I kwam op 31 januari 1824 met een regeling voor het inroepen van militaire hulp in geval van nood door lokale besturen en die bevoegdheid heeft iedere burgemeester anno 2024 nog steeds.
Door Diederik Aten
waterschaphistoricus Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier