Geen lijken voor de les. Anatomisch theater in Alkmaar

Achter de Grote Kerk van Alkmaar bevond zich tussen 1772 en het midden van de negentiende eeuw een anatomisch theater: een zaal waar door het ontleden van lijken les werd gegeven over het menselijk lichaam. De lessen waren een waardevolle aanvulling op het onderwijs van de chirurgijns in de stad. Alleen het vinden van geschikte lijken bleek nogal eens een uitdaging.

Het Alkmaarse anatomisch theater werd gebouwd voor de lessen van de uit Haarlem afkomstige heelmeester Cornelis Hoefman. Die was in 1770 op eigen verzoek door het stadsbestuur van Alkmaar aangesteld als allereerste lector oftewel leraar in de ontleedkunde, chirurgie en vroedkunde van de stad. Hoefmans lessen voor de Alkmaarse chirurgijns, inclusief leerjongens en knechten, vormden een belangrijke toevoeging aan hun opleiding. Chirurgijns hielden zich vooral bezig met het praktisch verhelpen van uitwendige kwalen, wonden of breuken. Ze volgden daarvoor meestal geen universitaire opleiding, maar leerden het vak bij een leermeester binnen het chirurgijnsgilde.

Het Alkmaarse ‘Theatrum Anathomicum’ (anatomisch theater) met aangrenzend lijkenhuisje op een plattegrond uit 1836. Collectie Regionaal Archief Alkmaar, PR1005293.

Lector Cornelis Hoefman bood hun in de maanden april tot en met oktober twee keer per maand een theorieles, en in de wintermaanden anatomische lessen waarin hij de menselijke anatomie blootlegde en chirurgische ingrepen demonstreerde aan de hand van een dood lichaam. Eind 1771 al waren de stadsbestuurders zo tevreden over Hoefmans werk dat ze hem een salaris toezegden en een nieuw “bekwaam auditorium ter demonstratie van anatomische & chirurgische lessen” lieten bouwen. Dit anatomisch theater kwam in het gebouw van de vakvereniging van de apothekers, het Collegium Medico-Pharmaceuticum, in het voormalige kloostercomplex achter de Grote Kerk, op de hoek van de Gasthuisstraat en de Bagijnenstraat.

Tekening en plattegrond van de Geneeskundige School – met anatomisch theater – rond 1850, in 1874 gemaakt door C.W. Bruinvis. Collectie Regionaal Archief Alkmaar, PR 1000125.

Snijtafel

In het midden van het anatomisch theater stond de tafel waarop de ontledingen plaatsvonden. Die snijtafel kon eenvoudig gedraaid worden, zodat de lector zijn verrichtingen aan alle kanten kon laten zien. Eromheen bevonden zich vier halfronde oplopende banken voor de toehoorders. De twee binnenste banken waren bestemd voor de meester-chirurgijns, voor universitair geschoolde artsen, voor leden van het stadsbestuur en ook voor andere belangstellenden die de lessen tegen betaling mochten bijwonen. Knechten en leerjongens moesten op de twee bovenste banken plaatsnemen, tenzij de tweede bank leeg zou zijn; dan mochten ze naar voren opschuiven.

Het stadsbestuur legde op suggestie van Cornelis Hoefman in een ordonnantie een aantal regels vast voor de lessen in het anatomisch theater of, in het Latijn, Theatrum Anatomicum. Lessen waarin een lichaam ontleed werd zouden volgens de ordonnantie plaatsvinden in de maanden november tot en met februari, als het lijk vanwege de kou langer goed bleef. Als er in die periode een lichaam beschikbaar was, dan gaf de lector daarover vier dagen in de week – maandags, dinsdags, donderdags en vrijdags – van vier tot vijf les, “zoo lang de cadaver daar toe in staat sal zijn”. Alle chirurgijns en hun knechten en leerjongens moesten daarbij aanwezig zijn; op afwezigheid stond een boete. Een half uur voor aanvang van de les zou de knecht van het chirurgijnsgilde de deur van het anatomisch theater openen, waarbij hij moest opletten dat er geen kinderen binnenkwamen. Niemand mocht het laken dat over het lijk op de snijtafel lag optillen, of iets van het lichaam meenemen. Tijdens de anatomische les zelf was het verboden te lopen, te praten, te lachen “of anderzints luyde te zijn” en daarmee de lector of de toehoorders te storen.

Een lichaam op de snijtafel in het anatomisch theater in Leiden, in de zeventiende eeuw. Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1887-A-12041.

Misdadigers en vreemdelingen

De grootste uitdaging voor de lector bleek al snel het vinden van voldoende lichamen voor zijn anatomische lessen. De lijken van terechtgestelde misdadigers kwamen daarvoor in aanmerking, maar daarvan had Alkmaar er niet zoveel. Wel kwam het voor dat het Alkmaarse gerecht het lichaam van een zelfmoordenaar ter beschikking stelde voor een anatomische les. Volgens het reglement voor het anatomisch theater moesten bovendien de lijken van mensen die in een van de twee Alkmaarse gasthuizen of het pesthuis overleden bij het anatomisch theater worden afgeleverd – maar alleen als ze geen inwoners van Alkmaar waren geweest en ook geen naaste familie in de stad hadden. Die bepaling was eraan toegevoegd omdat de anatomische les in Alkmaar een nieuw verschijnsel was dat hier en daar op weerstand stuitte.

Om diezelfde reden werd in het reglement opgenomen dat de lichamen na de les “eerlijk ter aarde [zouden] worden bestelt”, waarbij de lector de kosten van de begrafenis droeg, behalve die van de kist, die door het gasthuis of pesthuis moest worden geleverd. De lector, chirurgijns, hun knechten en leerjongens waren verplicht die begrafenis bij te wonen. In 1771 al werd zo het lichaam van Joseph de Vos, een armlastige vreemdeling die overleden was in een Alkmaarse opvang voor passanten, “na daer over gehoudene anatomische lessen alhier begraven”. Dat was wel een uitzondering, want over het algemeen kwamen ook via de gasthuizen maar heel zelden lichamen naar het anatomisch theater.

Het anatomisch theater van Amsterdam in de Waag op de Nieuwmarkt in de eerste helft van de achttiende eeuw. Het Amsterdamse anatomisch theater was een voorbeeld voor dat van Alkmaar. Collectie Stadsarchief Amsterdam, 010097001744.

“Vier cadavers en twee kinderen”

Om toch zijn anatomische lessen te kunnen verzorgen moest de lector dus voortdurend op zoek naar lijken. Zo vroeg Cornelis Hoefman in 1773 het gerecht van Bergen om het lichaam van de ter dood veroordeelde inbreker Jan Oostendorp – zonder succes. Op instigatie van Hoefmans opvolger Meinard Simon du Pui verzocht het Alkmaarse stadsbestuur in 1788 de burgemeesters van Amsterdam, waar altijd meer dan genoeg lichamen uit de gasthuizen beschikbaar waren, jaarlijks twee of drie lijken naar Alkmaar te sturen. Het liefst drie, want de lector wilde iedere winter ten minste twee anatomische lessen kunnen geven en soms kon er door het weer of om andere redenen “weinig gebruik van een lijk gemaakt worden”. Tot teleurstelling van de Alkmaarders antwoordden de Amsterdamse burgemeesters bereid te zijn één lijk per jaar aan Alkmaar af te staan. Lector Willem ten Houte betaalde aan het eind van de achttiende eeuw daarom in twee jaar tijd 34 gulden uit eigen zak voor “vier cadavers en twee kinderen” van elders, plus twintig gulden voor het transport en de kisten om ze in te begraven, en vroeg de stad die kosten te vergoeden.

In 1772 publiceerde het Alkmaarse stadsbestuur een ‘ordonnantie en reglement’ voor het anatomisch theater. Collectie Regionaal Archief Alkmaar.
Aankondiging in de Alkmaarsche Courant van 15 januari 1816 van de ontleedkundige lessen van lector J. van Dam in het anatomisch theater.

In 1826 werd het anatomisch theater opgenomen in de nieuwe Geneeskundige School van Alkmaar. Het probleem met het vinden van lijken bleef ook daarna bestaan. Zo was er in de winter van 1841 geen enkele anatomische les vanwege het ontbreken van geschikte lichamen: “Een kist, daartoe reeds vóór den winter naar Amsterdam gezonden, was eerst in Maart terug ontvangen met een reeds in ontbinding overgegaan lijk.” Pogingen om lijken te krijgen uit de gevangenis in Hoorn liepen ook op niets uit. De Geneeskundige School verhuisde in 1859 naar een lokaal in het gasthuis om vijf jaar later helemaal opgeheven te worden. Het complex met het anatomisch theater was intussen verbouwd tot een opvoedingsgesticht voor jongens. In het oude anatomisch theater kregen de jongens les in kleermaken.

Door Mariëlle Hageman

test