Bijna tweehonderd jaar geleden, op 15 december 1824, arriveerde eindelijk het eerste grote zeeschip door het nieuwe Noordhollandsch Kanaal in Alkmaar. Het ging om het fregat Bellona. De door een grote tros paarden voortgesleepte oorlogsbodem was twee dagen eerder uit Amsterdam vertrokken.
De kanaalwerken in Alkmaar waren ruim drie jaar eerder, in de lente van 1821, van start gegaan. Eerst werd een hulpkanaal vanuit de Schermerringvaart ten zuiden van de stad achter de huizen langs de zuidzijde van het Zeglis naar de Schelphoek aangelegd. Op die manier kon het nieuwe kanaal door Alkmaar zelf in de droge grond worden gegraven en werden de binnenvaart en de afwatering niet gestremd. Het kanaal naderde Alkmaar door het Zeglis. Het kwam bij de Voormeer de stad binnen en draaide vervolgens dwars door de bebouwing langs het gedeeltelijk afgegraven Veneetse eiland naar het noorden. Het verliet de stad bij de oude Waterpoort en boog dan met een ruime bocht om de Friesepoort heen via de verbrede oude vestinggracht naar het westen. Vanaf de noordwesthoek van de oude stad volgde het nieuwe kanaal de bestaande vaart langs Koedijk naar de Zijpe.
Alkmaar bouwput
Deze werken hadden grote gevolgen voor de historische binnenstad. De Zwitser Jules Pictet bezocht Alkmaar in juni 1822 en beschreef in zijn reisverslag niet alleen de kaasmarkt, het stadhuis en het andere stadsschoon, maar ook de ‘enterprise gigantesque’ van de aanleg van het nieuwe kanaal. De diepe afgrond met aan beide kanten grote bergen aarde maakten diepe indruk op hem. Honderden arbeiders daalden in de groeve af, kwamen weer boven met een zware volle kruiwagen om opnieuw naar beneden te gaan. De bouwput werd met door paarden aangedreven pompen drooggehouden. Voor dat werkvolk had Pictet overigens geen goed woord over. Het bestond volgens hem vooral uit buitenlands uitschot met Russische of Indiase trekken dat vreemde en woeste geluiden uitstootte.
Toen Pictet Alkmaar aandeed, was de grote sloopoperatie om vrij baan voor het kanaal te maken al grotendeels achter de rug. De belangrijkste bouwwerken die tegen de vlakte gingen, waren de Hogebrug, de Waterpoort, het huis van het zakkendragers- en korenmetersgilde en het gerenommeerde logement Het Hof van Holland. De fraaie Friese buitenpoort bleef behouden, maar wel verdwenen de stenen ophaalbrug over de stadsgracht en de hamei . De brug werd vervangen door een goedkope vlotbrug iets verder westwaarts aan het begin van de Frieseweg. Het contact met het door het kanaal van de stad afgesneden Heiligland werd ook hersteld met een vlotbrug, de Schermervlotbrug.
De burgerij bezag de kaalslag soms met gemengde gevoelens. De kunst- en behangschilder J. de Ruyt maakte in 1821-1822 snel nog een serie tekeningen van de te slopen gebouwen. Tien jaar later publiceerde de Alkmaarse uitgever en boekhandelaar Lesage ten Broek zelfs nog een serie prenten gebaseerd op De Ruyts tekeningen. Het verlies aan stadsschoon werd enigszins gecompenseerd door de aanleg van een wandelplantsoen in de ruime kanaalbocht richting de Friese poort, tegenwoordig bekend als het Victoriepark.
Eerst meer na- dan voordeel
De Bellona werd met feestgedruis ontvangen. De Alkmaarsche Courant berichtte hoe het oorlogsschip ‘onder het spelen van het Carillon, het muziek der dienstdoende schutterij, het vlaggen van publieke gebouwen, schepen en molens, en onder een herhaald hoezee, statig werd doorgevoerd op de reize naar het Nieuwe Diep’. Drie dagen later passeerde de eerste Oost-Indiëvaarder Alkmaar op weg naar Amsterdam. De start was veelbelovend en de verwachting dat het kanaal een grote oppepper aan de Alkmaarse economie zou geven, leek uit te komen.
Helaas was dit optimisme ongegrond. Weliswaar ging de positie van de kaasmarkt er flink op vooruit door de betere transportmogelijkheden, maar toch klaagde het stadsbestuur in november 1826 hevig bij de Koning over de vele nadelen verbonden aan het kanaal. De eerst op de Alkmaarse middenstand aangewezen plattelanders konden nu bijvoorbeeld veel gemakkelijker Amsterdam bereiken en daar hun inkopen doen. Bovendien ontdoken handelaren de stedelijke accijnzen door ’s nachts uit hun schepen goederen de stad in te smokkelen. De door het kanaal sterk verbeterde verbindingen betekenden ook dat reizigers nu vaak een overnachting in de stad konden overslaan. De logementhouders en herbergiers waren hier de dupe van. Ten slotte miste de stad de oude inkomsten uit kaai- en liggelden. Het stadsbestuur noemde het kanaal wegens dit alles zelfs noodlottig voor de welvaart.
Op de langere termijn profiteerde Alkmaar echter enorm van het nieuwe kanaal. In de tweede helft van de negentiende eeuw vestigden vele bedrijven zich langs de oevers zoals de scheepswerf en machinefabriek ’t Hondsbosch, de stoombootrederij Alkmaar Packet van Cornelis Bosman en de bouwstoffenhandel en scheepswerf Nicolaas Witsen van W.F. Stoel sr. Het stadsbestuur onderkende het groeiende belang van het kanaal heel goed en protesteerde in 1859 tevergeefs bij de koning tegen de plannen voor Noordzeekanaal. Dat ging in 1876 open. Toen was het met de grote scheepvaart door Alkmaar direct gedaan. Tweehonderd jaar na de opening is het Noordhollandsch Kanaal echter nog altijd van grote betekenis voor de beroepsbinnenvaart en het watertoerisme. Alkmaar profiteert volop mee.
Door Diederik Aten
Waterschaphistoricus Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier