Wie deze week op een schemerige najaarsavond zijn kliko buitenzet, zal zich niet altijd bewust zijn van de herkomst van deze wereldwijd gebruikte afvalbak. Het is een Alkmaarse uitvinding, een samentrekking van de namen KLInkenberg en KOster. Zij fabriceerden huisvuilwagens, die zij de naam KLIKO gaven. Toen in de jaren zeventig een vuilcontainer aan het assortiment werd toegevoegd, was de naam kliko-container al snel ingeburgerd. Op de grijze container volgde al snel een kleurenpalet aan containers, voor papier-, plastic-, glas- en groenafval.
We rollen de container naar de rand van de straat, wat gemakkelijk gaat met de wieltjes. Hoeveel makkelijker en hygiënischer dan de vuilniszak, die je moest dragen en die langs de weg werd gezet, die kon scheuren of opengescheurd werd door hongerige meeuwen en katten. En wie nog wat ouder is, weet nog wel wat een gedoe het was om met een volle zinken vuilnisemmer te lopen. Deze was van oorsprong bedoeld als ‘asemmer’, waarbij het geen probleem was als er nog gloeiende sintels uit de asla van de kolenkachel in gestort werden. Deze zinken vuilnisemmer heeft gefunctioneerd vanaf de jaren dertig tot de jaren zestig. Maar wat deden onze voorouders daarvoor met hun afval?
Wij scheiden het tegenwoordig netjes, of het wordt gescheiden in de afvalverwerkingsbedrijven. De toename van het afval is de afgelopen decennia, zeker sinds de opkomst van plastic, voorverpakte en ingepakte producten en gebruiksvoorwerpen die niet of nauwelijks te repareren zijn, ontzettend toegenomen. Het is wel een van de nadelen van onze welvaartstaat. Nog tot in de zeventiger jaren van de vorige eeuw kwamen de schillenboer, de voddenboer en andere types langs de deur op zoek naar herbruikbaar afval. Kinderen haalden oud papier op, brachten het naar de firma Bloothoofd op het Baanpad voor een zakcentje, en als je metaalafval had, kon je het naar de oudijzerhandel Maasdam en Dekker brengen.
Vuilniskuilen
In de middeleeuwen was dat eigenlijk ook zo. Er was niet veel afval, hout werd verbrand in de kachel en de rest werd achter in de tuin in een hoek gegooid en later soms weggehaald, verbrand of begraven. De beter gesitueerden hadden een beerput achter hun huis, de rest gooide het restafval op straat of in de gracht. In de stad werd er pas in het begin van de zestiende eeuw iets georganiseerd voor het afval. Op verschillende plekken werden er ‘vuilniskuilen’ aangelegd: vierkante of rechthoekige bakken van steen, met een halfhoge muur, waar de burgers hun vuil konden storten. Uiteraard moesten deze kuilen regelmatig leeggehaald worden en gezien de economische waarde van het afval, werd het recht daarop verpacht aan particulieren. Zij haalden de kuilen leeg en verkochten het afval als meststof aan boeren of als ophogingsgrond voor stadsuitbreidingen. Zo is de Voormeer hiermee gedempt en opgehoogd. Ook voor aanleg en onderhoud van stadswallen werd afval gebruikt. De pachters moesten vaak het vuil dat toch op straat terechtkwam opruimen, en later baggerden ze ook de grachten uit.
Kaart uit 1823 met daarop de locatie van achttien vuilniskuilen die tot in de negentiende eeuw in gebruik waren. Naar een illustratie uit het boek Van ‘vulliscuyl’ tot Huisvuilcentrale van Jurjen Vis.
Het bruikbare afval werd dus hergebruikt voor demping en ophoging van land en voor het bemesten van de grond van ‘warmoezeniers’ (tuinders) en boeren rond Alkmaar. Vuil dat niet bruikbaar was, zoals kadavers, beenderen en stenen, werd buiten de stad gestort. In de zestiende eeuw was dat de Ropjeskuil. Ook waren er composthopen buiten de stad, zoals bij de Boompoort. Daar kwamen dan de tuinders met schuitjes compost of as halen.
Tobbe of ton
Later werd steeds meer vuil opgehaald. De inwoners konden hun vuil in een houten tobbe of ton langs de straat zetten, waar het met paard en wagen of handkar werd opgehaald. Kort voor het ophalen werd met een ratel of bel de komst van de vuilniskar aangekondigd. In het eerste kwart van de negentiende eeuw kwam de vuilnispacht in Belgische handen. Het werd grotendeels als as en compost geëxporteerd naar Vlaanderen, waar een grote vraag was vanwege de schrale akkers daar.
Met deze verandering van het ophalen verloren de Alkmaarse vuilniskuilen in de loop van de negentiende eeuw hun functie en ze verdwenen dan ook een voor een. In 1881 nam de gemeente zelf het ophalen en verwerken van het huisvuil op zich. In de eerste decennia werd het afval nog grotendeels verwerkt tot compost, maar vanwege een crisis in de tuinbouw nam de vraag naar compost vanaf 1920 zo af, dat men besloot over te gaan tot storting van het afval. Zo werd onder meer het woonwagenkamp in de Huiswaard ermee opgehoogd.
Woonwagen op de vuilnisbelt
In die tijd werd ook in de omliggende dorpen het huisvuil steeds meer opgehaald. De inwoner van Heiloo kon het in een emmer, bak of kist langs de weg zetten. Niet te groot, zodat een man het kon tillen om in de vuilniskar te legen. Het vuil werd ook daar gebruikt voor demping en ophoging van land in de omgeving. Zo was er een vuilstort nabij Maria’s Hof, in de huidige wijk Ypestein. In latere jaren was de Heilooër vuilnisbelt bij de Kanaalweg, ter hoogte van waar nu de Rijksweg deze weg kruist. De vuilnisbelt werd voor tien gulden per maand ‘verhuurd’ aan een persoon die als enige toestemming had om de nog bruikbare materialen voor eigen gewin uit het gestorte vuil te halen. Een van hen woonde zelfs een tijd in zijn woonwagen op de vuilnisbelt, waar hij de boel in de gaten hield, zodat het afval netjes gestort werd, de altijd brandende vuurtjes niet te hoog oplaaiden en zijn katten de ratten in bedwang hielden. Ook liepen er varkens rond, die afval vraten en de grond aanstampten. Zelfs autowrakken kwamen daar terecht. De vuilnisbelt werd per 1 januari 1972 gesloten.
Door de toename van het afval in de jaren vijftig kon men de stroom niet meer aan. Voddenman en schillenboer reden nog rond, maar ook rond Alkmaar ontstonden vuilstortplaatsen buiten de stad. Ook verdween een deel in de rietlanden bij Landsmeer. Een van de Alkmaarse stortplaatsen lag in de huidige Oosterhout. Het grofvuil werd daar provisorisch verbrand, soms zelfs in de open lucht. Toen de berg in de Oosterhout te groot werd, ging het vuil vervolgens naar Heerhugowaard, in een zandput langs de Jan Glijnisweg. Daarna is nog vuil gestort in putten bij Bergen, maar ook dat was maar tijdelijk. Een oplossing werd gevonden in de bouw van een vuilverbrandingsinstallatie, vanaf dat moment werd het grootste deel van het afval verbrand.
Omdat men al snel in de gaten had dat veel afval toch nog waarde had, werden er oudpapierbakken langs de weg gezet, gevolgd door glasbakken. Voor papier, glas, gft (groente-, fruit- en tuinafval) en textiel is het namelijk noodzakelijk om het gescheiden in te zamelen, anders kan het niet hergebruikt worden. Het gft-afval wordt gecomposteerd en gebruikt als meststof, waarmee we dus eigenlijk hetzelfde zijn blijven doen als onze voorouders al eeuwen hebben gedaan.
Door Paul Post