Bij het Regionaal Archief in Alkmaar berusten verschillende archiefjes van vakbonden. Zo ook het archiefje van de Alkmaarse Barbiersvereniging De Eendracht, dat teruggaat tot 1876. Deze Barbiersvereniging vormde een voorloper van de in 1892 opgerichte landelijke ‘Nederlandse Barbier en Kappersbond’, nog veel later de Algemene Nederlandse Kappersorganisatie ANKO.
Luxe kapsalons zoals we die heden ten dage kennen, maakten tot aan het begin van de twintigste eeuw nog geen deel uit van het straatbeeld. Scheren, haarsnijden (knippen) en het trimmen van snorren – daar ging de man in vroeger tijd voor naar een barbier. Ingeval geld geen rol speelde, kwam de barbier aan huis. Dameskappers (veelal tevens toneelkappers) waren in die tijd dun gezaaid. Immers, dameskapsels vereisten specifieke technieken zoals haarverven en het maken van haarstukken en pruiken, waar de doorsnee barbier geen kennis van had. Zij hadden vaak geen winkel maar kapten aan huis of bij de cliënt. Barbiers rekenden rond 1870 een tarief van ongeveer drie cent per scheerbeurt in grote steden en vijf cent voor klanten die zij tweemaal per week onder handen namen.
![](/images/Afbeeldingen/Blogs/barbier/afb_1_50_jarig_bestaan_afdeling_Alkmaar_kleine_zaal_Harmonie_op_13_december_1926.jpg)
In Alkmaar dreven baardscheerders en haarsnijders, uitgaande van gegevens uit adresboekjes over de periode 1876 tot 1925, er veelal een winkelnering naast. Bij hen stonden een of twee kappersstoelen in de zaak terwijl tegelijkertijd sigaren, loten, drank van de tap of kruidenierswaren werden verkocht of een koffiehuis werd bestierd. In 1876 zal er bij de barbier nog zand op de vloer hebben gelegen en een spuwbakje voor pruimtabak in de hoek hebben gestaan. De klanten kregen allen dezelfde handdoek voorgebonden, inzepen gebeurde met de hand (‘wrijven, niet in de mond of neusgaten’) en afgeschoren baardhaar vermengd met sop werd afgeveegd met één en dezelfde doek, net zolang tot deze vervangen moest worden door een droge. Een vakopleiding was er niet, scheren en knippen leerde men in de praktijk. De leerling, meestal tussen de achttien en 25 jaar oud, sprak zijn patroon dan ook aan met ‘meester’. Pas vanaf circa 1910 zouden de eerste vakscholen verrijzen. Het beroep van barbier/kapper was tot 1876 ongereguleerd; er was geen vakbond en eenieder werkte puur voor zichzelf.
![](/images/Afbeeldingen/Blogs/barbier/Afb_2_Herman_F_Kuyper.jpg)
Vast scheerloon
Daar kwam op 27 november 1876, voor wat Alkmaar betrof, verandering in. Bij Marinus Groen, ‘scheermeester’ en winkelier in sigaren, kwamen onder anderen de barbiers Dirk N. de Louw, Jacob van Sijp en Herman F. Kuyper bijeen voor overleg. Zij waren al geruime tijd ontevreden over de lange werkdagen, het werken op zondag, het gebrek aan een vaste prijs – waardoor een aantal barbiers ongestraft voor een schijntje knipte met een ‘te betreuren’ resultaat – en het gebrek aan een regeling bij ziekte. Ziek worden was, zoals bij veel beroepen in die tijd, desastreus: je verloor in één klap al je klanten aan de concurrent. Ter plekke werd die avond de ‘Alkmaarse Barbiersvereniging De Eendracht’ opgericht, ‘ter verbetering van de vaktoestanden’. Zestien jaar later sloot De Eendracht zich als Alkmaarse afdeling aan bij de eerste landelijke ‘Nederlandse Barbier en Kappersbond’. Herman Kuyper, man van het eerste uur, werd in 1894 tot bondscommissaris gekozen en stichtte ook in Den Helder een afdeling van de bond. Jacob van Sijp zou dertig jaar actief verbonden blijven aan De Eendracht.
![](/images/Afbeeldingen/Blogs/barbier/Afb_3_advertentie_kapper_J_Bijloos_1882.jpg)
Op 14 mei 1894 werd door De Eendracht een reglement opgesteld waar ook het bestuur aan onderworpen was. Belangrijkste doel: hulp bij ziekte en een vastgesteld scheerloon van ten minste vijf cent in de winkel en zes cent voor daarbuiten. Op het moment dat een lid door een (besmettelijke) ziekte van hem of zijn huisgenoten de klanten niet meer zou kunnen bedienen, mocht hij de hulp van de afdeling inroepen. Vervolgens werden zijn klanten onder de leden van de vakbond verdeeld, kon er hulp in de winkel geboden worden en moesten alle baten aan de zieke worden overgedragen. Na overlijden van een lid had de weduwe de keus of zij klanten wilde behouden of overdragen aan een collega. Inspringen voor een niet-lid was verboden. Op het daadwerkelijk
![](/images/Afbeeldingen/Blogs/barbier/afb_5_advertentie_Firma_Bijloos_1915.jpg)
afpakken van klanten volgde een geldboete tot royement aan toe. Het lidmaatschap kostte dertig cent per week en werd wekelijks geïnd door een betaalde bode. Restitutie was niet mogelijk. Van de contributie werd jaarlijks een derde gebruikt voor hulp bij ziekte en het resterende bedrag werd, na aftrek van kosten, in de decembervergadering aan de leden uitgekeerd. Ook werd voor leden een vakdepot ingesteld waar materialen als scheerzeep, scheerkommen en scheerkwasten in het groot werden ingekocht en met korting konden worden aangeschaft.
Schone handdoeken
Begin twintigste eeuw waren er circa 3500 kappers en barbiers in Nederland, waarvan zo’n 1800 georganiseerd in de bond en circa vierhonderd in kleinere verenigingen. Een periode was aangebroken waarin meer luxe en persoonlijke verzorging voor steeds grotere bevolkingsgroepen bereikbaar werd. Barbiers speelden daar handig op in: de kapsalon, ‘coiffeur’ of ‘schoonheidssalon’ deed zijn intrede en steeds meer vrouwelijke klanten wisten deze nieuwe salons te vinden en ook kapsters werden lid van de bond. Daarnaast werkten barbiers inmiddels hygiënischer: schone handdoeken voor elke klant, tweemaal in plaats van eenmaal scheren per scheerbeurt (niet alleen met het scheermes van beneden naar boven maar ook van boven naar beneden), waskommen van marmer en zeil op de vloer.
![](/images/Afbeeldingen/Blogs/barbier/afb_4__advertentie_Maison_Bijloos_1909.jpg)
Zo timmerde de Alkmaarse barbier Johannes Bijloos aan de weg. Noemde hij zichzelf eind negentiende eeuw ‘Coiffeur Bijloos, kapper, barbier, parfumier, winkelier’, in 1903 opende hij een ‘aparte damessalon’ met ‘haardrogen volgens de nieuwste methode’, die hij in 1912 uitbreidde met een magazijn met ‘toiletartikelen, tand-, nagel- en haarschuiers’. En in 1915 adverteert hij trots met de ‘Ondulation Marcel’, een Franse uitvinding, waarbij de salon met een speciale krultang en techniek voor een van de meest gewilde modekapsels uit die tijd kon zorgen.
Notulenboek van De Eendracht, 1876. Regionaal Archief Alkmaar, Archief Algemene Nederlandse Kappersbond afdeling Alkmaar, 1876-1992.
Figaro
De oudste nog bestaande kapsalon in Alkmaar is het huidige ‘Figaro’ aan Geesterweg 16. Op 4 augustus 1936 opende barbier/kapper Kees Bakker (in bezit van een ‘diplome d’honneur’) er zijn herenkapperszaak ‘The Barber Shop’ nadat zijn zaak aan het Scharlo te klein geworden was. Voor tien cent werd de clientèle geschoren en voor 25 cent geknipt ‘met gratis wassen en brillantine’. Een belangrijk deel van de oorspronkelijke inrichting, zoals wasbakken en kappersstoelen, is behouden gebleven en in ‘Figaro’ kapt men, in tegenstelling tot in ‘The Barber Shop’, zowel dames als heren.
Door Annemarie Ettekoven
‘Ondulation Marcel’.