Maijke Douland werd in 1778 een uur lang ‘aan de kaak gesteld’ op de Mient in Alkmaar. Op die kaak, een verhoging of schavot waarop iemand publiekelijk te schande werd gezet, moest ze een papieren bord voor haar borst houden, waarop ‘Koppelaresse’ geschreven stond. Ze had zich namelijk schuldig gemaakt aan wat we nu mensenhandel noemen.
Haar dienstbode Jacoba was het slachtoffer. Jacoba Andijk werkte als dienstbode in het huishouden van Maijke en haar man Jan Barentsz. Het echtpaar verdiende geld met een ‘appelen en peere winkel’ en het verkopen van ‘een borrel’ aan de Achterdam. Dienstbodes als Jacoba waren meestal ongehuwde jonge vrouwen, die inwoonden en allerlei huishoudelijke taken verrichtten. Toen Jacoba’s dienstverband bij Maijke eind juli 1778 eindigde, moest ze op zoek naar een nieuwe woon- en werkplek.
Aanvankelijk moet het erop hebben geleken dat Maijke haar dienstbode behulpzaam was. Jacoba mocht bij haar thuis blijven wonen voor het bedrag ‘van een schelling daags’. Maijke had Jacoba zelfs aan een nieuwe betrekking geholpen, naar eigen zeggen zonder er ‘een duit’ aan te verdienen, in de herberg de Vier Staaten vlak buiten Alkmaar. Maar na een paar dagen in die herberg verliet Jacoba haar nieuwe betrekking alweer. Wat er vervolgens gebeurde, kunnen we reconstrueren dankzij de stukken die bewaard zijn gebleven in het oud-rechterlijk archief van Alkmaar: de drie ‘examinaties’ (verhoren) van Maijke, allerlei documenten die als bewijsmateriaal dienden en het vonnis dat de Alkmaarse schepenbank uiteindelijk velde in de zaak.
Linksonder herberg de Vier Staaten op een kaart van de Alkmaarder Hout uit 1765, vervaardigd door A. van Panders.
Hoererye en ontugtigheid
Jacoba vertrok naar Amsterdam, begeleid door Maijke en werkster Aaltje Paas. Ze was in de veronderstelling dat Maijke een betrekking voor haar had geregeld bij een familie bij wie Maijke zelf als dienstbode had gewerkt. Maar eenmaal in Amsterdam kreeg Jacoba te horen dat er toch geen betrekking voor haar was, en dat er een besteedster zou worden ingeschakeld. Besteedsters waren vrouwen die tegen betaling betrekkingen zochten voor dienstboden; een praktijk die in de achttiende eeuw een lucratieve vlucht nam, maar helaas vaak tot misstanden leidde. Ook in Jacoba’s geval.
Maijke had na de eerste teleurstelling gelukkig toch goed nieuws, zei ze: ze had werk voor Jacoba gevonden in ‘een groote Herberg’. Jacoba en Maijke vertrokken naar die herberg, het ‘Fonteyntje’ aan de Nieuwmarkt in Amsterdam. Of Jacoba al door had dat er iets niet in de haak was, weten we niet. Maar zodra ze in het Fonteyntje arriveerde, moest Jacoba een verklaring ondertekenen waarin ze vastlegde dat ze Maijke nog negentig gulden was verschuldigd voor de inwoning, en nog eens drie of vier gulden voor de besteedster die haar nieuwe betrekking had gevonden. Maijke kreeg die negentig gulden uitbetaald door de kastelein van het Fonteyntje en vertrok terug naar Alkmaar, samen met werkster Aaltje. Jacoba bleef bij haar nieuwe werkgever achter met een flinke schuld. Het zal Jacoba snel duidelijk zijn geworden dat haar nieuwe werkgever geen gewone herberg was, maar een bordeel. Maijke had haar afgeleverd in ‘een publicq speel en hoerhuys’ en haar overgeleverd aan ‘hoererye en ontugtigheid’.
Interieur van het Fonteyntje in Amsterdam, waar Jacoba moest werken. Door E. Maaskamp (1769-1834), Stadsarchief Amsterdam.
Erin geluisd
Maijke ontkende tegenover het Alkmaarse gerecht dat ze Jacoba met voorbedachten rade naar het bordeel had gelokt, maar uit de verhoren en het bewijsmateriaal bleek iets anders. Toen Jacoba een aantal dagen bij de Vier Staaten werkte, had Maijke haar bezocht met een brief. Die brief zou afkomstig zijn van de ‘brave’ familie Van Sonsbeek, voor wie Maijke zes jaar lang naar tevredenheid als dienstbode zou hebben gewerkt, en die nu weer op zoek zou zijn naar een nieuwe dienstmeid. In werkelijkheid had de werkster Aaltje de brief in overleg met Maijke gefabriceerd. De familie waarvan Jacoba dacht dat ze er in dienst zou gaan, bestond niet. Maijke had nooit in Amsterdam gewerkt, ze had er alleen ooit ‘14 weeken ziek gelegen’ in het gasthuis. Jacoba was erin geluisd met een nepbrief.
Aaltje (die de nepbrief had geschreven en waarschijnlijk ter valse geruststelling was meegereisd naar Amsterdam) en meesterbrein Maijke verdienden goed aan hun bedrog. Aaltje kreeg, net als de Amsterdamse ‘hoerenbesteedster’, vier gulden van Maijke. Maijke hield er dus een kleine negentig gulden aan over. Daarbij kwam dat Jacoba bij vertrek haar kist met spullen had achtergelaten in Maijkes huis. Die kist stuurde Maijke pas na een paar dagen naar Amsterdam, nadat ze er onder andere een ‘nieuwe sak’ en zijden japon uit had ontvreemd.
Kleermaker en kaak
De list was geslaagd, maar gelukkig niet van lange duur. Hoe de bal is gaan rollen wordt niet helemaal duidelijk uit de archiefstukken, maar getuige Albert van der Holst, ‘baas kleeremaker’ uit Alkmaar, verklaarde dat hij een brief van Jacoba aan Aaltje had gelezen. In die brief had Jacoba zich zeer beklaagd dat Maijke ‘haar had gebragt in een hoerhuijs’ en dat Maijke daarvoor een som van 94 gulden had ontvangen.
Aaltje, die medeplichtig was aan Jacoba’s onfortuinlijke betrekking, zal hiermee niet naar het gerecht zijn gestapt. Vermoedelijk was het kledingmaker Albert die aan de bel trok. Hierop heeft de Alkmaarse justitie geïnformeerd bij de Amsterdamse collega’s. Jacoba werd ontboden en liet duidelijk weten ‘seer tegens haar sin in het speelhuys de Fontyn te zijn, en gaarne naar Alkmaar te willen’.
Zo geschiedde. Jacoba ontsnapte uit het bordeel en Maijke werd gestraft tot ‘agt dagen lang op water en droog brood’ en moest een uur aan de kaak staan. Dat laatste als afschrikwekkend middel, want haar bedrog was strafbaar en bovendien mochten alleen daartoe aangewezen vrouwen werken als besteedster. De straf van acht dagen ontliep Maijke omdat ze volgens twee ‘stads medisch doctoren’ in een te zwakke lichamelijke staat was om haar straf te kunnen dragen, maar aan de kaak ontkwam ze niet.
Door Lisette Blokker
De archiefstukken rond de rechtszaak tegen Maijke zijn online te bekijken. De ‘criminele sententie’, het vonnis, is gescand en uitgeschreven door de transcriptiewerkgroep van
het archief (folio 250/blz. 523 van de pdf). De bewijsstukken, waaronder de nepbrief, en de verhoren van Maijke zijn hier digitaal in te zien.