Bijna tweehonderd jaar geleden, van 3 tot en met 5 februari 1825, raasde een zeer zware storm over ons land. Overal rond de Zuiderzee braken de dijken, met grote overstromingen tot gevolg. Vooral Overijssel werd zwaar getroffen. Daar verdronken ruim driehonderd mensen. Ook grote delen van Noord-Holland verdwenen onder water, inclusief een serie polders om het Alkmaardermeer. Op Marken eiste het water drie levens, in Waterland twee en in de polder Wijde Wormer nog eens vijf.
De ellende begon in onze provincie op vrijdagmiddag 4 februari 1825 met het bezwijken van de stenen beer in de Waterlandse Zeedijk bij Durgerdam. Bij deze beer ging het om een in 1809 in de dijk aangebrachte zware bakstenen muur met spitse punt. Die was bedoeld om de opmars van een eventuele vijand naar Amsterdam over de weg op de kruin van de dijk onmogelijk te maken. De slecht onderhouden beer begaf het onder de druk van het hoge water en het gat spoelde snel uit tot een breedte van 125 meter. Er was geen houden meer aan en heel Waterland, de Zeevang, de Zaanstreek en de Wijde Wormer liepen onder.

De Rijp, Schermer en Starnmeer
Het zoute water verspreidde zich via de Zaan en het pas geopende Noordhollandsch Kanaal verder door Noord-Holland. Dat leverde groot gevaar op voor de Eilandspolder waarin onder meer de dorpen De Rijp, Graft, Grootschermer en Schermerhorn liggen. Het peil in de vaarten rond de polder begon in de middag van 5 februari snel te stijgen. Op zondag 6 februari stroomde het water met geweld langs en door de huizen op het zuid- en oosteinde van het dorp de polder in. Bij Schermerhorn en tussen Grootschermer en Driehuizen dreigde het ook mis te gaan. De te hulp geroepen bevolking reageerde gelukkig snel, ijverig in groten getale. De uitgespoelde plekken in de polderdijk werden met zeilen afgedekt en te lage plekken met bekistingen verhoogd. De sluis in De Rijp vertrouwde men ook niet en die werd met palen en planken dichtgetimmerd. Mede doordat nieuwe stormen uitbleven, slaagde men erin de Eilandspolder te behouden.
Het polderbestuur van de Schermer kwam eveneens direct in actie. Op 5 februari stelde een hoogheemraad dijkbewaking in op de door het hoge water in het Alkmaardermeer bedreigde Westdijk. Twee dagen later besloot het polderbestuur deze dijk met een bekisting te verhogen. Bovendien werden twaalf boeren in de Schermer met hun paard en wagen gevorderd om puin naar de dijk te rijden. Ook de dijk van de Starnmeer werd met een bekisting verhoogd. Deze polder gaf in 1825 maar liefst drieduizend gulden aan de dijk uit.

Rampspoed over Akersloot
De tot het gebied van de gemeente Akersloot behorende Westwouderpolder bestaande uit een eiland in het Alkmaardermeer met het dorpje De Woude verdween in de nacht van 5 op 6 februari onverwacht en in een paar uur tijd één meter dertig onder water. De ruim honderd bewoners moesten hun huizen en boerderijen met het vee hals over kop verlaten. Het ging om welgeteld 183 koeien, 35 pinken, tien paarden en 159 schapen. Tijd om meubels, levensmiddelen en hooi te bergen ontbrak. Het grootste deel van de bevolking nam de wijk naar de Schermer en Starnmeer. Slechts één enkel huis op De Woude stond zo hoog dat het geen water binnenkreeg. Daarin werden in de verwarring enkele bejaarden en een aantal vrouwen met kinderen bijeengebracht en achtergelaten, schreef burgemeester J. Schoehuizen van Akersloot enkele dagen later aan de Commissaris van de Koning.
Bij Akersloot zelf overstroomden op 6 februari alle polders tussen het dorp en het Alkmaardermeer. Zelfs in de hooggelegen Molen- en Sluisbuurt kreeg men water in huis. Tot overmaat van ramp liep het water vanuit Akersloot de volgende dag de Groot-Limmerpolder in. Ook die kwam bijna geheel blank te staan.
De bewoners van De Woude hadden het zonder twijfel het moeilijkste. Burgemeester Schoehuizen van Akersloot deed wat hij kon en vorderde twee schuiten om de op het eiland achtergebleven personen van voedsel en brandstof te voorzien. Dat betaalde hij eerst grotendeels zelf. Ook zorgde hij voor drinkwater omdat alle putten en regentonnen vervuild waren met smerig en brak overstromingswater. Schoehuizen klaagde de nood bij burgemeester Fontein Verschuir van Alkmaar. Die was zo vriendelijk direct een mud meel, zes tonnen aardappelen, een kwart ton zout, twintig tonnen turf en acht tonnen zoet water te sturen.

Eindelijk droog
Ondertussen was op 9 februari begonnen met de sluiting van de doorbraak bij Durgerdam. Een kleine drie weken later, op 27 februari, was het gat dicht. Daarna kon begonnen worden met het weer droogleggen van het overstroomde gebied. Dat nam helaas maanden in beslag. Eind juni viel het oude land van Waterland, de Zaanstreek en de Zeevang eindelijk droog. In de diepe Waterlandse droogmakerijtjes en de Wijde Wormer moest men nog veel meer geduld opbrengen. Die waren pas in de lente van 1826 verlost van het water.
Op het eiland De Woude had men toen allang de schade opgemaakt. Het ging om 1140 gulden voor tweehonderdduizend pond hooi, acht verdronken schapen en een partij winkelwaren. Dit was nadrukkelijk exclusief het bedorven meubilair, landbouwgereedschap en levensmiddelen, meldde burgemeester Schoehuizen. Het herstel van de dijk rond het eiland werd begroot op 1475 gulden. Gelukkig herstelde het grasgewas op de weilanden van de polders die niet al te lang blank hadden gestaan zich goed. Op 3 augustus schreef Schoehuizen dan ook aan hogerhand dat die schade erg meeviel, steun onnodig was en ook niet werd verlangd.
Door Diederik Aten
Waterschaphistoricus Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier