In het Regionaal Archief is een klein en uiterst boeiend archiefje van een negentiende-eeuwse plaatselijke commissie te vinden: de Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt. Het bijzondere is, dat het archiefje van deze commissie, met in de eerste vijftien jaar van haar bestaan de befaamde Alkmaarse arts Petrus de Sonnaville aan het roer, zo goed als volledig bewaard is gebleven. De notulen, van de oprichtingsvergadering op 19 juni 1806 tot aan de laatste bijeenkomst op woensdag 22 november 1865, zijn opgetekend in drie dikke registers.
Petrus de Sonnaville werd in 1765 geboren in Breda als zoon van een chirurgijn. Na het afronden van zijn studie aan de Universiteit van Leuven promoveerde hij in 1787 in Leiden en werd aangesteld tot stadsarts van Alkmaar. In deze functie adviseerde hij tot 1826, naast de dagelijkse zorg voor patiënten, het stadsbestuur over allerlei zaken met betrekking tot de volksgezondheid.

De Sonnaville had zich in de Bataafs-Franse tijd aan de kant van de patriotten geschaard en zou in zijn carrière een blijvend stempel drukken op de landelijke, provinciale en plaatselijke regulering van de gezondheidszorg. In 1797 was hij al toegetreden tot het Provinciaal Bestuur, gevolgd door een benoeming tot lid van de Nationale Vergadering – het parlement – in Den Haag. Zijn invloed op het ‘Ontwerp Staatsregeling voor het Bataafse Volk’ van 23 april 1798 leidde in 1799 tot een primeur: de ‘Geneeskundige Staatsregeling’, de eerste officiële aanzet tot onze huidige geneeskundige wet- en regelgeving. In het hele land werden departementale, met weer daaronder vallende plaatselijke commissies gevormd. Zo ook in Alkmaar: de Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt’ met De Sonnaville als president.
De Sonnaville zou tijdens zijn leven vele functies naast elkaar glansrijk vervullen. Zo werd hij op 6 februari 1816 tot een van de vier burgemeesters van Alkmaar gekozen, werd hij in 1824 wethouder, in 1827 gekozen tot lid van Provinciale Staten en van 1823 tot aan zijn dood in 1837 was hij ook nog dijkgraaf.

Geen boodschap
De notulen van de commissie geven een levendig beeld van de gezondheidszorg in Alkmaar in de eerste helft van de negentiende eeuw. Meteen wordt duidelijk dat De Sonnaville en zijn commissieleden voortvarend te werk gingen: zij stelden programma’s van eisen op waar ongeschoolde chirurgijns, apothekers en vroedvrouwen aan moesten voldoen, controleerden diploma’s van praktiserende geneesheren, toetsten medische kennis, bestreden epidemische ziekten zoals kinderpokken met vaccinaties en controle daarop, inspecteerden onverwacht apothekers en winkels, reikten diploma’s uit, stelden zich teweer tegen kwakzalverij en deelden boetes uit.
Zaken die De Sonnaville en zijn commissieleden te behandelen kregen, waren divers. De notulen geven daarin een prachtig inkijkje. Zo is op 15 september 1806 te lezen dat ene P. Emmert, onbevoegd, een drankje aan een vrouw had voorgeschreven en direct de stadsbode op de stoep kreeg met een aanschrijving van de commissie. Emmert had het biljet niet aangenomen en gezegd: ‘ik heb daar geen boodschap aan’. Nadat hij ook een tweede maal niet thuis had gegeven, besloot men de zaak in handen te stellen van de hoofdofficier.
‘Bederv’
Voedselhygiëne vormde ook een van de vaste aandachtspunten. Op 30 april 1807 belegde de commissie een speciale vergadering na een ministeriële melding dat in verscheidene plaatsen van het koninkrijk ‘bederv’ was ontdekt in vlees en spek. Aan de Alkmaarse commissie werd gevraagd de provincie te informeren in hoeverre dit ook daar voorkwam. Een week later, op 5 mei, wist de commissie al te melden dat er ‘bij veele bederv is gevonden, ook in het weeshuys’ maar dat de slagers ‘geene bederv’ ondervonden hadden. De commissie concludeerde ten slotte dat de oorzaak van de besmetting in Alkmaar vooralsnog gevonden moest worden in de schaarsheid van het ‘gewone Zout’ waardoor men ‘Frans Zout’ moest gebruiken, dat veel ‘zwakker’ zou zijn dan gewoon zout. Maar De Sonnaville hield blijkbaar privé ook een oogje in het zeil daar waar het de voedselhygiëne betrof. Zo meldde hij in een vergadering de president van de vismarkt onderhouden te hebben ‘dat dezelve niet zoo zindelijk was als behoorde’. Waarop deze had beloofd, onder dankzegging, orde op zaken te stellen.
Dolle kervel
Een van de steeds terugkerende bezigheden van de commissie vormde de inspectie van winkels waar apothekersproducten werden verkocht. Twee commissieleden bezochten hiertoe onverwacht en met regelmaat de stedelijke etablissementen, waarbij de meesten ‘in behoorlijke orde’ werden bevonden. Op 18 juli 1860 werd besloten, na een landelijke waarschuwing, een onderzoek in te stellen naar in de stad verkocht anijszaad, dat vermengd zou kunnen zijn met het giftige kruid dolle kervel. Daarvoor werden 54 monsters van gevestigde handelaren door de Alkmaarse commissie microscopisch onderzocht, waarbij geen spoor van dolle kervel werd ontdekt. Op 22 augustus schreef de commissie dan ook opgelucht aan het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar: ‘De monsters verschillen wel onderling véél in zuiverheid en frischheid’. Maar: ‘De commissie acht zich gelukkig u edelachtbaren de verzekering te kunnen geven dat de ingezetenen van Alkmaar zich vrijelijk het gebruik van het zaad kunnen veroorloven’.

Commissieleden bezochten met regelmaat ook de anatomische les, ter controle van de didactische kwaliteiten van docenten en de mogelijke afwezigheid van leerlingen. Alle Alkmaarse chirurgijnsknechten of leerlingen, soms pas dertien jaar oud, dienden officieel bij de commissie te worden ingeschreven. Niet elke leerling was even enthousiast over de lessen. Zo werd in oktober 1809 een aantal van hen bij de commissie ontboden ‘teneinde hen tot meer activiteit aan te sporen’ en hen aan te manen de lessen vaker bij te wonen. Een maand later lag er hiertoe een officieel conceptreglement.
Kwakzalverij
Een hardnekkig landelijk fenomeen vormde de kwakzalverij. Nadat Petrus de Sonnaville zich, door de veelvoud aan belangrijke functies die hij tegelijkertijd vervulde, op 19 december 1821 genoodzaakt had gezien ontslag te nemen uit ‘zijn’ Alkmaarse commissie, was het de beruchte ‘Wonderdokter van Schermerhorn’ Wessel van der Lee die medici in het land zorgen baarde. In een schrijven van mei 1822 riepen zowel de Provinciale Commissie van Geneeskundig Toevoorzigt in Noord-Holland als ook de Minister van Binnenlandse zaken op om Van der Lee ‘naar wet en pligt te weeren’. Probleem was dat Van der Lee ongrijpbaar bleek en ‘dan in de ene, dan in de andere provincie geneeskundige bewerkingen verricht ofwel magnetische kuren onderneemt (…) gepaard gaande met smeeringen of het leveren of voorschrijven van zalven of zogenaamde gemagnetiseerde olie (…) in openbare herbergen op een zedenloze wijze zijn kuren verrigt (…) en aldus alle maatschappelijke en geneeskundige orde stoort en verwoest.’ Van der Lee zou meermalen veroordeeld worden, maar wist telkens naar een andere provincie te ontsnappen. Over hem werden zelfs liedjes en bewonderende gedichtjes gemaakt. In het archief van de commissie zit bij de ingekomen stukken van rond 1822 een ongedateerd exemplaar:
Dit is van der Lee wiens naam en roem zo vaak verdonkert
Gelijk de middagzon in vollen luister flonkert
Door’t dankbaar hart van elk wiens leed hij heeft verligt
Wordt hem trots allen nijd, eene eerzuil opgerigt.


Opgeheven
De commissie heeft 59 jaar bestaan. Op woensdag 22 november 1865 om zeven uur ’s avonds was de opheffingsvergadering. Een nieuwe en zeer uitgebreide wet van Thorbecke, ‘Wet regelende de uitoefening van de Geneeskunde’, waarbij onder andere het artsexamen werd ingevoerd, was per 1 november 1865 van kracht geworden en maakte het werk van de commissie voortaan overbodig. De notulen werden voorgoed gesloten en de aanwezigen bedankt voor de ‘alleszins rigtige uitoefening der geneeskunst in den meest uitgebreide zin, binnen de hen afgebakende grenzen’.
Door Annemarie Ettekoven
Regionaal Archief Alkmaar
