Met Leeghwater naar Petten

In 2025 is het precies 450 jaar geleden dat Jan Adriaensz. Leeghwater (1575-1650) in De Rijp ter wereld kwam. Dat wordt in zijn geboortedorp en omstreken uitgebreid herdacht. Leeghwater is zonder twijfel een van de bekendste waterbouwkundigen van ons land. Alleen al in Noord-Holland benoorden Amsterdam dragen elf straten zijn naam. In juli 1649, een half jaar voor zijn overlijden, was Leeghwater nog volop aan de slag met een plan voor een uitwatering door de duinen naar de Noordzee bij Petten. Waar diende die nieuwe uitwatering voor? En wat heeft de beroemdste Rijper aller tijden precies in Petten gedaan?

Voor het antwoord op die vragen moeten we terug naar het begin van de zeventiende eeuw. Toen werd Noord-Holland benoorden het IJ nog gedomineerd door het water van de Beemster, het Purmermeer, de Wijde Wormer, het Schermeer en Starnmeer. Die meren vormden meteen een grote waterberging of boezem voor de polders op het oude land. Zij maalden hun overtollige water in de boezem en vervolgens werd het bij eb door uitwaterende sluizen in de Zuiderzee en het IJ geloosd. De boezem stond bekend als de Schermerboezem en werd beheerd door het in Alkmaar gevestigde Heemraadschap van de Uitwaterende Sluizen.

Jan Adriaensz. Leeghwater in 1643. Ets en gravure door S. Savrij naar een tekening door T. Keiser. Privécollectie.

De Schermerboezem had oorspronkelijk een oppervlakte van circa 18.000 hectare water. In de jaren 1607-1612 werd echter de Beemster drooggemaakt en daarna volgden alle andere grote meren. Er bleef weinig ‘ruimte voor water’ over en het bestuur van ‘Uitwaterende Sluizen’ begreep heel goed dat dit gecompenseerd moest worden. Daarom eisten zij van de droogmakers van de verschillende meren de aanleg van nieuwe afwateringskanalen naar zee en spuisluizen.

Uitwatering naar Oudesluis?

Het Schermeer was met 4.800 hectare het laatste echt grote meer. Toen in 1630 droogmaking aan de orde kwam, stelde het bestuur van ‘Uitwaterende Sluizen’ extra hoge eisen. De investeerders in dit project werden onder andere verplicht een nieuwe uitwatering in noordelijke richting naar de Zuiderzee te realiseren. Deze ‘uitwatering noorduit’ moest door de Hondsbosschevaart langs Koedijk komen naar het Jacob Claessesluisje aan het zuideinde van de Zijpe. Dit sluisje gaf toegang tot de Grotesloot, die dwars door de Zijpepolder naar Oudesluis liep. Daar lag een grote sluis waardoor het overtollige water in de Zuiderzee gespuid kon worden.

Het Jacob Claessesluisje in 1634. Detail uit een plattegrond door Pieter Wils. Noord-Hollands Archief, Haarlem.

Dit was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het Jacob Claessesluisje was maar drie en een kwart meter breed en bovendien eigendom van de Zijpepolder. Daar zat men niet op het water uit de Schermerboezem te wachten. Verbreding zat er dus niet in. Bij hoog water in de Schermerboezem, juist als het hard nodig was, liet de Zijpe bovendien snel de schuif in het sluisje zakken om het water buiten de deur te houden. Ten slotte was Haarlem fel tegen verbreding van het sluisje. Daardoor zou Alkmaar immers veel beter bereikbaar worden voor de scheepvaart vanuit de Zuiderzee.

Of beter naar Petten?

Wegens al deze moeilijkheden besloot het algemeen bestuur van ‘Uitwaterende Sluizen’ het in juli 1649 over een andere boeg te gooien. Kon de uitwatering noorduit niet verlegd worden naar de Noordzee bij Petten? Het dagelijks bestuur onder leiding van dijkgraaf Cornelis van Sonnevelt uit Alkmaar ging aan de slag. In juni verrichtte de Alkmaarse landmeter Bartholomeus Burgh de eerste metingen. Ook werd een bodemonderzoek uitgevoerd. Op 12 en 13 juli 1649 reisden Sonnevelt en de heemraden zelf naar Petten in gezelschap van vier experts. Het ging om de toen in Amsterdam woonachtige Jan Adriaensz. Leeghwater, landmeter Burgh en zijn collega Claes Vastersz. Stierp uit Akersloot en de timmerman Amel Gerritsz. Samen werd eerst het verschil tussen het peil van het boezemwater in de Pettemervaart en de Noordzee gepeild. Het boezemwater bleek ruim een meter hoger te staan en het zou dus gemakkelijk naar zee weglopen.

Petten in 1634 (noorden links, Noordzee onder). De geplande uitwatering liep met een boog om de meelmolen heen naar een plek tussen de vuurbaak of -toren en het dorp. De zeesluis moest in het duin komen, de binnensluis in de dijk bij de molen. Kopie door J. Walravan uit 1714 van een kaart door J. Claesen. Noord-Hollands Archief, Haarlem.

Op 17 juli bracht het viertal deskundigen rapport uit. Zij oordeelden dat de nieuwe uitwatering heel geschikt zou zijn om het waterpeil in de boezem omlaag te krijgen. Verder adviseerden Leeghwater cum suis een zeesluis in het duin met daarachter als reserve een binnensluis in de oude Schoorlse Zeedijk voor het geval de zeesluis het begaf. De kosten van de bouw van twee goedkope houten spuisluizen werden met het nodige grondwerk begroot op 23.875 gulden. Leeghwater en Amel Gerritsz. waarschuwden hierbij wel dat het met houten zeesluizen oppassen geblazen was. In totaal was Leeghwater zes dagen voor ‘Uitwaterende Sluizen’ aan de slag. Hij vroeg vijf gulden per dag. Veel geld; een gewone arbeider verdiende één gulden en Amel Gerritsz. twee. Maar Leeghwater was nu eenmaal een zeer ervaren en bekende kracht. Inclusief reis- en verblijfkosten kwam zijn nota uit op drieënveertig gulden en twaalf stuivers.

Duurder

Het bestuur van ‘Uitwaterende Sluizen’ haalde er later in 1649 en in de lente van 1650 nog meer experts bij, onder wie de vestingbouwmeester van Amsterdam, Jan Heijmensz. Coeck. In maart 1650 oordeelde Coeck eveneens dat het werk ‘beter gedaen als gelaten’ was. Hij achtte echter uit baksteen opgebouwde sluizen absoluut noodzakelijk. Die waren veel duurder en inclusief bijkomende werken becijferde Coeck de kosten op 96.000 gulden.

De ondertekening op Leeghwaters nota, 17 juli 1649. Hij woonde weliswaar sinds 1640 in Amsterdam maar bleef zichzelf ‘Jan Adrijaensz Leechwater ingenijeur ende molenmaker vande Ryp’ noemen, het dorp waar hij geboren en getogen was. Waterlands Archief, Purmerend.

Het algemeen bestuur van ‘Uitwaterende Sluizen’ was bij het bezoek van Coeck aan Petten aanwezig en besloot mede op grond van zijn rapport en na rijp beraad van die dure Pettemer uitwatering af te zien. Elf jaar later, in 1662, kwam het plan weer op tafel, maar ook toen kwam het er niet van. Uiteindelijk kreeg de Schermerboezem pas in 1824 een goede uitwatering noorduit via het nieuwe Noordhollandsch Kanaal en de sluizen in Den Helder.

Door Diederik Aten
Waterschaphistoricus Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

test