Af en toe duiken in de oude Alkmaarse archieven mensen op die uit verre streken naar de stad waren gekomen. Meestal gaat hun spoor dan ook meteen weer verloren. Maar een meisje van Sumatra bouwde in de achttiende eeuw een leven op in Alkmaar dat in het archief te volgen is.
Johanna Jacoba West werd op 26 november 1769 gedoopt in de Grote Kerk van Alkmaar. Ze was toen 21 jaar, en had eerst belijdenis gedaan om formeel het christelijke geloof aan te nemen. Volgens de inschrijving in het doopboek was Johanna Jacoba ‘gebooren op de Westkust van Sumatra, in de Oost-Indiën’. Haar aangenomen achternaam – West – verwees ongetwijfeld naar haar geboortegrond, het westen van Sumatra. Sumatra is een eiland dat tegenwoordig deel uitmaakt van Indonesië. Maar hoe was zij vandaar in Alkmaar terecht gekomen?
Johanna Jacoba was volgens het doopboek een ‘dienstmaagd’ van de heer Frederik van de Wall. Die Frederik van de Wall was rond 1762 in Alkmaar komen wonen; vanaf dat jaar komt hij in ieder geval voor in de Alkmaarse archieven. Van oorsprong was hij een Amsterdammer van vrij bescheiden afkomst – zijn vader was zilversmid. In 1745 was hij met zijn vrouw Johanna La Pro en hun jonge dochtertje met achterlating van de nodige schulden als assistent-koopman in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) naar Azië vertrokken, waar hij uiteindelijk belandde aan diezelfde westkust van Sumatra waar Johanna Jacoba vandaan kwam. Daar had de VOC een aantal vestigingen waar vooral handel werd gedreven in peper, zout, kamfer en de geurige hars benzoë.
Frederik van de Wall klom er op binnen de VOC, tot hij in 1758 commandeur op het hoofdkantoor in Padang werd, de hoogste functie aan ‘Sumatra’s Westkust’, zoals de Nederlanders het gebied noemden. De VOC leed daar in die tijd behoorlijke verliezen, maar Van de Wall wist er op persoonlijke titel desondanks fortuin te maken. In 1760 vroeg hij plots om ontslag ‘wegens zwakheid en daaruit voortkomend geheugenverlies’. Hij was toen 45. Het jaar daarop voer hij met zijn gezin – intussen waren er drie kinderen – terug naar Nederland om zich vervolgens in Alkmaar te vestigen. Toen nam hij waarschijnlijk ook het ongeveer twaalfjarige meisje mee dat later Johanna Jacoba West zou worden gedoopt. Zij moet een slaafgemaakte zijn geweest.
Slavernij
De Verenigde Oost-Indische Compagnie profiteerde volop van de dwangarbeid van mensen die in slavernij werden gehouden en van de handel in deze mensen. In de verschillende Nederlandse vestigingen in Azië leefden in die tijd meer dan 75.000 slaafgemaakten. Frederik van de Wall had ook zelf een aantal slaafgemaakte mensen in zijn bezit. Vlak voor vertrek naar Nederland verkocht hij nog drie vrouwen aan zijn zwager, Jan La Pro, die bestuurder was in Yogyakarta op Java: Proserpina van Nias, Andromeda van Nias en Filis van Nias. Hun voornamen, aan hen gegeven door hun Nederlandse eigenaar, stamden uit de klassieke oudheid, en het is niet ondenkbaar dat ook het Sumatraanse meisje zo’n soort naam had voordat ze bij haar doop in Alkmaar de christelijke namen Johanna Jacoba kreeg. Hun ‘achternaam’ verwijst naar het eiland Nias voor de westkust van Sumatra, waar de VOC onder meer slaafgemaakte mensen vandaan haalde.
Jan La Pro zou de vrouwen die hij van Frederik van de Wall had gekocht, en ook vier andere vrouwen, trouwens via een notarisakte hun vrijheid geven, toen hij een paar jaar later terug was in Nederland. Het pasgeboren dochtertje van een van de vrouwen hield hij zelf, om haar een opvoeding te geven, ‘zoo als het zelve in de Oostindiën gebruikelijk is’. Wie weet heeft Frederik van de Wall het Sumatraanse meisje wel op eenzelfde manier opgenomen in zijn huishouden en opgevoed, om haar vervolgens mee te nemen naar Alkmaar. Officieel was het niet toegestaan slaafgemaakte mensen naar Nederland te brengen, maar dat gebeurde wel met enige regelmaat. Hier werd het meisje niet langer in slavernij gehouden, want dat was verboden, maar werd ze een bediende.
Aan de Langestraat
In Alkmaar woonde Frederik van de Wall met zijn gezin – en vermoedelijk dus het Sumatraanse meisje – eerst in een huis net buiten de Kennemerpoort. Zijn carrière in Azië en het geld dat hij daar had verdiend gaven hem een zeker aanzien, en in Alkmaar leefde hij al gauw als een voorname heer. In het voorjaar van 1765 kocht hij een huis aan de statige Langestraat en in juni van dat jaar werd hij tot schepen gekozen, een functie die hij ook in volgende jaren bekleedde. Om het plaatje compleet te maken kocht Frederik van de Wall in 1766 de buitenplaats Waterrijk in Egmond. Ook zijn dienstmeisje van West-Sumatra getuigde intussen van zijn succes in de koloniën en van zijn rijkdom en droeg daarmee vast bij aan de status van de familie Van de Wall. Toen zij ten slotte in 1769 werd gedoopt in de Grote Kerk kreeg ze de namen Johanna Jacoba, namen die veel voorkwamen in de familie Van de Wall: de broers van Frederik van de Wall heetten bijvoorbeeld Johannes en Jacobus.
Frederik van de Wall verhuisde een paar jaar later terug naar Amsterdam. Het lijkt erop dat hij daar opnieuw in financiële problemen raakte. Toen hij in 1776 overleed, weigerden zijn twee overgebleven kinderen zijn nalatenschap te aanvaarden. Aan het eind van dat jaar vertrokken zij samen met hun moeder weer naar Azië.
Zwart
Maar Johanna Jacoba West bleef in Alkmaar. Ze duikt weer op in het archief omdat ze in 1784 trouwde met de Alkmaarse sjouwerman Casper van Loo. Het stel kreeg geen kinderen en liet een aantal jaar later voor de notaris een testament opmaken waarin ze elkaar aanwezen als erfgenaam. Casper noemde ook zijn moeder nog in het testament; Johanna Jacoba had hier niemand anders om haar bezittingen aan na te laten. Terwijl Casper van Loo blijkbaar niet kon schrijven en ondertekende door een kruisje te zetten, schreef Johanna Jacoba West heel netjes haar naam onder het testament. In zijn register noteerde de notaris vervolgens dat zij Johanna Jacoba Zwart heette. Misschien valt daaruit wel op te maken dat zij als vrouw van kleur nog altijd opviel in Alkmaar en – in een tijd waarin er nog geen officiële achternamen bestonden – ook wel bekend stond onder de naam ‘Zwart’.
Het stel komt daarna nog een keer voor in het Alkmaarse archief: bij een registratie van de bevolking in 1807 woonden de twee aan de Oudegracht, om de hoek van de Hofstraat. Johanna Jacoba West overleed het jaar daarop, in april 1808. Volgens een vermelding in de Alkmaarsche Courant was ze toen zestig jaar. Ze werd begraven op het kerkhof bij de Grote Kerk, meer dan tienduizend kilometer van de plek waar ze geboren was. In het begraafboek staat aangetekend dat zij ook wel ‘Taignon’ heette. Was dat wellicht nog een verwijzing naar haar plaats van herkomst of haar oorspronkelijke naam?
Door Mariëlle Hageman
Regionaal Archief Alkmaar