Als de macht van een adellijke familie toeneemt, neemt vaak ook de pracht van hun woonstee toe. Wanneer zo’n familie dan weer afdaalt op Fortuna’s rad, gaat vaak ook de glans en glorie van hun woonverblijf verloren. Zo verging het in ieder geval het Slot op den Hoef te Egmond. Het lot van het kasteel ging hand in hand met het lot van zijn bewoners, het geslacht Van Egmont.
Groei & bloei
Het begint bij de Abdij van Egmond. De abdij werd in de tiende eeuw gesticht en lag in gevaarlijk gebied. Noormannen, West-Friezen, de graven van Holland en adellijke families streden er door de eeuwen om de macht. De abdij had dus bescherming nodig. Aanvankelijk bood de graaf van Holland die bescherming. In de twaalfde eeuw werd die taak overgedragen aan een zekere Berwout, een lokaal heerschap. Berwout bezat een boerderij in Egmond. Toen hij beschermer van de abdij werd, liet hij een versterkt huis bouwen bij die boerderij, ‘op den Hoef’.
In de loop der eeuwen groeide de macht van Berwouts nazaten, het geslacht Van Egmont. Met die macht groeide ook het Slot op den Hoef. Berwouts versterkte woning kreeg een stenen ringmuur. Rond 1285 werd er een modern, vierkant kasteel met donjon gebouwd.
Maar ook dit nieuwe slot kon niet alle aanvallen weerstaan. In 1315 werd het verwoest door de West-Friezen. De toenmalige heer, Willem van Egmont, zou in 1321 zijn gestorven van verdriet om het verlies van zijn machtige kasteel. Pas na een aantal jaar werd het kasteel weer opgebouwd. Allerlei toevoegingen, verbeteringen en aanpassingen volgden.
Het huis van Egmont stond inmiddels in hoog aanzien. Heer Willem IV werd in 1478 tot ridder van de befaamde orde van het Gulden Vlies benoemd. Een paar jaar daarna, in 1486, steeg de familie flink in aanzien toen Jan III van Egmont, bijgenaamd Manke Jan, verheven werd tot graaf. De eerste graaf liet het kasteel rond 1500 uitbreiden met een feestzaal en een nieuwe voorpoort met vier torens.
Jans nageslacht gebruikte het kasteel niet meer als vaste verblijfplaats. De familie was zo belangrijk geworden dat de leden steeds vaker verbleven in hun Zuid-Nederlandse bezittingen. Het slot werd alleen nog onderhouden en soms bezocht door de familie – en andere adellijke bezoekers, zoals Jan van Wassenaar. In 1517 verhinderde hij de plundering van het kasteel door de bende van Grote Pier. Alkmaar kwam er niet zo goed vanaf en werd in de as gelegd.
Geruïneerd
Het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog betekende het begin van het einde. Zowel voor de familie van Egmont als voor hun Slot op den Hoef. Het eerste slachtoffer was graaf Lamoraal van Egmont. Hij raakte verwikkeld in de strijd tussen de Spaanse machthebbers en de Geuzen. Dat leidde tot zijn onthoofding op de Grote Markt van Brussel in 1568. Het tweede slachtoffer was het Slot op den Hoef. Geuzenleider Diederik Sonoy had gezien hoe Huis ter Cleve door de Spanjaarden was gebruikt als uitvalsbasis tijdens het beleg van Haarlem. Toen ook Alkmaar belegerd dreigde te worden, liet Sonoy er geen gras over groeien. Hij liet het Slot op 7 juni 1573 in de brand steken, waardoor het ernstige schade opliep.
Lamoraal II, zoon van de onfortuinlijke onthoofde graaf, zat diep in de schulden en verkocht zijn graafschap en goederen. Het slot, of wat er nog van over was gebleven, kwam in handen van de Staten van Holland en raakte steeds meer in verval.
Even leek het erop dat het tij zou keren. In 1722 verkochten de Staten het slot voor 11.000 gulden aan V.O.C.-bewindvoerder en Alkmaarse schepen Gerard van Egmond van de Nijenburg. Na zijn overlijden kwam het opeenvolgend in handen van Jan Adriaan en Catharina Christina, tot Jan Aegidius van Egmond van de Nijenburg in 1742 de kasteelresten erfde van Maria van Egmond van de Nijenburg. Hij liet in 1744 twee vervallen torens opmetselen – de laatste opleving van het slot.
De laatste toren
Via allerlei erfregelingen kwamen de kasteelresten eind achttiende eeuw in handen van Jacoba van Foreest en werden beheerd door haar echtgenoot Jan Pieter Theodoor Tinne. Ze bezaten niet langer de nodige financiële middelen om de resten van het slot goed te onderhouden. In 1793 werden de resten gesloopt en de stenen verkocht. Alleen de Rentmeesterstoren, een van de rond 1285 gebouwde torens waarin later de rentmeesters van de Egmondse domeinen woonden, bleef staan. Die toren werd nog lang onderhouden omdat het gemeente-uurwerk erop was gemonteerd.
Na Jacoba’s overlijden hertrouwde Tinne. Zijn tweede vrouw, mevrouw Tinne-Gregory, verkocht in 1836 de allerlaatste toren aan de slopers. Op een heel klein stukje muur na, dat nu nog overeind staat, was het ooit zo machtige kasteel verdwenen. Het grondgebied van het slot werd door de nazaten van mevrouw Tinne Gregory verkocht en kwam in 1933 in handen van het P.W.N. In de jaren dertig werden in het kader van een werkverschaffingsproject onder leiding van archeoloog Renaud de fundamenten van het slot opgegraven.
Door Lisette Blokker