Verraad in Graft. De moord op Jan Breeman, 9 februari 1944

De moord op Jan Breeman, 9 februari 1944

Op de avond van 9 februari 1944, rond kwart voor negen, zit Jan Breeman in zijn huiskamer aan de Grafterbaan in Graft rustig de krant te lezen. Hij is alleen thuis, zijn vrouw zit op dat moment bij haar familie in Duitsland. Terwijl hij net een slokje thee wil nemen, gaat de deurbel. Hij staat op, zich afvragend wie dat zou kunnen zijn. Misschien een van de controleurs, die hem komt zeggen dat er iets schort is aan zijn verduistering? Hij verwacht niemand en het is al lang donker buiten.

Hij opent de deur op een kiertje, en ziet een voor hem onbekende man, de kraag omhoog en zijn pet ver naar voren geschoven. ‘Ik ben op zoek naar de bandenhandelaar Breeman, bent u dat?’, vraagt de man. Breeman knikt licht en vraagt: ‘Is er wat aan de hand?’’ Even denkt hij dat er misschien iets met zijn vrouw is gebeurd, treinen worden regelmatig door geallieerde vliegtuigen beschoten en in Duitsland wordt de ene na de andere stad vanuit Engeland gebombardeerd. De vreemdeling antwoordt dat hij banden wil kopen. Enigszins gerustgesteld opent Breeman de deur verder. De man zet op dat moment een stap naar voren, haalt een pistool tevoorschijn en richt dat op Breeman. Een schot klinkt door de stille straat, en Breeman zakt ineen. De schutter verdwijnt in de avond, en even lijkt het stiller dan voorheen.

Gezicht op de Grafterbaan  Fragment van de overlijdensakte van Breeman.  Een kort bericht van de moord in Dagblad voor Noord-Holland, 12 februari 1944.

We weten niet of het precies zo is gegaan, maar feit is wel dat de buren van Breeman hem die avond bloedend voor zijn deur hebben aangetroffen. Zij hadden een schot gehoord en hoorden hem roepen: ‘Help, help, ik ben beschoten.’ De marechaussee en de dokter werden gewaarschuwd. Breeman was in zijn maag getroffen en had hevige pijn. Hij kon nog wel vertellen dat het een lange man was geweest, die banden wilde kopen. Drie kwartier na de aanslag overleed hij.

De Amsterdammer Jan Breeman woonde sinds 1936 met zijn Duitse vrouw in Graft. Als vertegenwoordiger in autobanden reisde hij door heel Noord-Holland. In Graft had hij geen goede naam. Hij had een strafblad (voor heling en mishandeling) en was vlak voor de oorlog betrokken bij de (mislukte) ontsnappingspoging van een paar in Fort Spijkerboor geïnterneerde, Duitse soldaten. Zijn voorliefde voor Duitsland uitte zich onder meer in het portret van Hitler dat duidelijk zichtbaar in zijn huiskamer hing. Als er in 1943, een half jaar voor zijn dood, enkele ondergedoken joden uit zijn huis worden gehaald, zal dat voor velen een verrassing zijn geweest. Maar in het boek ‘Kopgeld’ laat auteur Ad van Liempt zien dat deze onderduik niet bepaald door menslievende motieven werd ingegeven.

overlijden van Breeman   Het gezin Wolf-Emanuel  

Op 10 augustus 1943 stopt er een auto voor het huis van Breeman. Daarin zitten twee leden van de beruchte ‘Colonne Henneicke’, een groep handlangers van de bezetter die zich bezighield met het opsporen en uitleveren van joodse onderduikers. Hiervoor kregen zij een premie van fl. 7,50 per ‘kop’. De twee, Ben van Egmond en Alexander Hogguer, hebben van hun baas een lijstje met vier namen gekregen: het echtpaar Leon en Sara Mol-Pam, mevrouw Annie de Jong en Beppie Wolf. Deze zouden zich in het huis van Breeman schuilhouden.
De twee mannen stappen naar binnen en vinden drie van de vier joden. Zoekend naar de vierde onderduiker, fluistert de vrouw van Breeman: ‘Daar achter die deur staat er nog een’.
Nadat ze de vier arrestanten bij het politiebureau van Wormerveer hebben afgezet, keren Van Egmond en Hogguer terug naar Graft. Omdat het etenstijd is, biedt Breeman ze een maaltijd aan. Daarna rijdt Breeman met ze mee en wijst ze de weg naar een boerderij in de Schermer, waar de ouders van Beppie ondergedoken zijn: Wolf Wolf en Rebecca Wolf-Emanuel. Het echtpaar wordt opgepakt - naar hun smeekbeden om in ieder geval hun dochter te laten gaan, wordt niet geluisterd.

Amsterdamse marktkaart van Sara Mol-Pam   De marktkaart van Leon Mol

Van de zes opgepakte joodse onderduikers zou er maar één overleven. Dat was ‘de vrouw achter de deur’, Annie de Jong-Levêe. Nog maar 24 kilo wegend, kwam ze in 1945 uit de kampen terug. Ze vertelde dat ze eigenlijk van het begin af aan Breeman niet vertrouwde. Zo schrok hij helemaal niet toen de auto kwam en liet hij de mannen direct binnen. En er is geen poging gedaan om de andere onderduikers in de polder te waarschuwen. Bovendien had zij Breeman de volgende dag ook nog gezien in het gebouw in Amsterdam, waar de onderduikers werden vastgehouden. Waarschijnlijk om zijn geld te halen. Ook een van de Colonne-leden verklaarde na de oorlog dat Breeman de joden zelf had aangegeven.

Fragment uit het dagrapport

Uit de herinneringen van tijdgenoten, opgetekend in het tijdschrift van de Oudheidkundige Vereniging Schermereiland, blijkt dat er in die tijd meer joden in de buurt ondergedoken zaten. Zo was er in de Kogerpolder bij de familie Muste een joods meisje ondergebracht. Het meisje werd gepresenteerd als een nichtje van de familie, dat tijdelijk bij hen inwoonde. Maar Breeman had zo zijn eigen gedachten. Toen hij Muste een paar kinderschoentjes bij de plaatselijke schoenmaker Heijnis zag brengen, liep hij daarna de winkel binnen en zei tegen de schoenmaker: ‘Zo Cees, jodenschoentjes?’ Heijnis hield zich van de domme, maar kort na het vertrek van Breeman fietste hij naar het kantoor van Muste, en vertelde hem wat er was gebeurd. Diezelfde avond is Breeman neergeschoten.

Sara Mol-Pam   Leon Mol

Het zou goed kunnen dat Johan Muste, die contact had met het verzet, door heeft gegeven dat Breeman wist van het joodse meisje. En niemand was natuurlijk vergeten wat er een paar maanden eerder was gebeurd met de joden in het huis van Breeman.
Behalve dat de moord zou zijn uitgevoerd door de ondergrondse van Purmerend, is er verder niets over bekend. Er volgden geen represailles van Duitse kant. Er is nog wel wat navraag gedaan, maar gezien de reputatie van Breeman concludeerde men blijkbaar dat het om een criminele afrekening ging. Slechts een klein bericht haalde de plaatselijke kranten.
Op de dag dat Breeman stierf, waren al vier van de door hem verraden onderduikers in Duitse vernietigingskampen vermoord, de vijfde zou kort daarop volgen. Voor Muste en het kleine joodse meisje was het gevaar in ieder geval geweken.

Door Paul Post

test