Noord-Scharwoude koopt een brandspuit

Bijna dagelijks hoorden de inwoners van Noord-Scharwoude in de achttiende eeuw wel verhalen over ‘droevige ongelucken van brand’, en meer dan eens brak in het dorp zelf brand uit. De brandbestrijding moest het dorp zelf regelen. Daarom besloten de dorpsbestuurders in 1723 een ‘goede ende bequame brand-spuijt’ aan te schaffen. Hoe dat ging is te volgen aan de hand van documenten die bewaard worden in het Regionaal Archief.

Lijst bediening brandspuit  Reçu Van der Heyden  Handleiding bij de brandspuit

Op 8 april 1723 reisde de pastoor van het dorp samen met Jacob Jansz Cuijper naar Amsterdam om daar een moderne brandspuit te bestellen bij de broers Jan en Samuel van der Heyden. Dat waren de zoons van de inmiddels overleden kunstenaar en uitvinder Jan van der Heyden, die rond 1670 een brandspuit had ontwikkeld die brand veel effectiever kon bestrijden dan eerdere eenvoudige brandslangen, en al helemaal dan de wateremmers die de Noord-Scharwouders gebruikten. Dankzij een combinatie van pompen gaf Van der Heydens 'slang-brand-spuit' een krachtige en ononderbroken straal water. Een lange slang met koperen spuitpijp zorgde er bovendien voor dat het water de brandhaard goed kon bereiken. Veel steden hadden de brandspuit van Van der Heyden al aangeschaft, en tsaar Peter de Grote had zelfs een aantal exemplaren meegenomen naar Rusland.

Op afbetaling

Voor de Noord-Scharwouders was de nieuwe brandspuit een behoorlijke investering. Een grote brandspuit met alles erop en eraan kostte 608 gulden, te vergelijken met zo’n zevenduizend euro nu. Als ze het speciale wagentje er nog bij wilden, was het zelfs nog vijftig gulden duurder. Dat geld hadden ze niet zomaar liggen. De Scharwouders kochten de brandspuit daarom op afbetaling. Zonder wagentje; dat maakten ze – voor veel minder geld – zelf wel.

Bijna honderd dorpsbewoners beloofden jaarlijks een som geld, variërend van vier stuivers tot een gulden, bij te dragen voor de aanschaf van de brandspuit, net zolang totdat de spuit was afbetaald. Om een aanbetaling van tweehonderd gulden aan de Van der Heydens te kunnen doen, sloten de burgemeesters van Noord-Scharwoude in mei bovendien een lening af bij Gerberig Kolleman, de welgestelde weduwe van een oud-predikant van Oudkarspel. Het zou ruim tien jaar duren voor de lening was afgelost. De laatste betaling aan de Van der Heydens deed Noord-Scharwoude in 1728.

Werking van de brandspuit  Model van de brandspuit  Mannen die een brandspuit bedienen

Muisdichte plek

De nieuwe brandspuit arriveerde waarschijnlijk in juli 1723 in het dorp. Toen bouwden Jacob Jansz Cuijper en Ootjer Reijers er in ieder geval een wagentje voor. Jacob leverde onder meer de wielen en de balk voor de as, Ootjer verzorgde de houten onderdelen, en ‘twee sparren om de spuijt-slang op te droogen’. Samen brachten ze vier gulden en vijftien stuivers in rekening.

De brandspuit ging vergezeld van door de Van der Heydens uitgegeven instructies voor het onderhoud en een handleiding voor het gebruik. Een afbeelding daarbij liet precies zien hoe de brandspuit met al zijn onderdelen altijd klaar moest staan om uit te rukken: behalve de brandspuit en brandslang waren bijvoorbeeld ook een touw nodig om de slang mee op te kunnen hijsen en lampen om de spuit ‘s nachts bij te lichten. De brandspuit moest altijd gestald worden op een ‘muisdichte’ plek, bij een gematigde temperatuur. Minstens vier keer per jaar moest hij geïnspecteerd en schoongemaakt worden. Eens in de twee jaar moesten de Noord-Scharwouders de leren slang van de brandspuit insmeren met een speciaal daarvoor geprepareerd smeersel, dat ervoor zorgde dat de slang niet ging lekken en niet aangevreten werd door muizen. In 1727 bestelden ze nog een portie van die smeer bij de Van der Heydens.

Brand Broek op Langedijk  Brand Kapelkerk  Prijslijst

Boete

Zoals de handleiding aanraadde, stelden de Noord-Scharwouders meteen een lijst op van mannen die de spuit in geval van brand zouden bedienen. Het uitleggen van de slang en het hanteren van de spuitpijp waren taken voor de ‘bequaamste en radste’ mannen. De minder snuggere mannen moesten water aandragen en pompen. Wie op de lijst stond maar niet kwam opdagen bij een brand, kreeg een boete – tenzij hij ziek was. Mochten de inwoners van Zuid-Scharwoude of Broek op Langedijk een beroep willen doen op de Noord-Scharwoudse brandspuit, dan moesten ze daarvoor 75 gulden betalen én een ton bier.

Twee jaar na de aankoop van de brandspuit sloten de bestuurders van Noord-Scharwoude een overeenkomst met die van Oudkarspel, dat ook een brandspuit had gekocht. Ze beloofden elkaar bij brand – of die nou door onachtzaamheid of door ‘Gods wêêr en wind’ was veroorzaakt – direct met hun brandspuit te hulp te komen. Het bedrag dat Zuid-Scharwoude en Broek moesten neertellen voor de inzet van de brandspuit werd toen bijgesteld naar zestig gulden per spuit.

In lichterlaaie

De brandspuit van Noord-Scharwoude rukte inderdaad uit toen er op 10 april 1793 een grote brand uitbrak in Broek op Langedijk, samen met die van Oudkarspel en die van Zuid-Scharwoude, dat er intussen ook een had. Zelfs Koedijk en Alkmaar schoten te hulp. Maar voordat de brandspuiten uit de omliggende plaatsen Broek op Langedijk goed en wel bereikt hadden, stond het halve dorp al in lichterlaaie: 42 huizen én het raadhuis gingen in vlammen op. Daarna schafte ook Broek op Langedijk een eigen brandspuit aan.

Door Mariëlle Hageman

test