Immigranten van toen. Van bierbrouwer tot horlogemaker

In de archieven van het Regionaal Archief gaan de namen en verhalen van talloze immigranten uit het verleden schuil. Alleen al in de zeventiende en achttiende eeuw kwamen duizenden mensen van buiten de Nederlandse Republiek naar Alkmaar, op zoek naar een beter bestaan: naar meer vrijheid, maar vooral naar werk. Zij hebben hun sporen nagelaten in het archief en in de stad.

De meeste immigranten kwamen toen uit Europa: uit het Duitse rijk en uit de Zuidelijke Nederlanden (nu België) bijvoorbeeld, uit Scandinavië en uit het gebied rondom de Oostzee. Opvallend zijn de honderden Schotten en Engelsen die hier in de eerste helft van de zeventiende eeuw als soldaat gestationeerd waren. Soms kwamen de immigranten ook van verder weg: uit het zuiden van Europa, en een enkele keer zelfs uit Azië. Het waren vooral mannen, maar er trokken ook honderden vrouwen en meisjes vanuit het buitenland naar Alkmaar. Zij gingen vaak aan de slag als dienstmeisje. Dat weten we onder meer dankzij de trouwboeken, waarin huwelijken geregistreerd staan. Als bruid of bruidegom van buiten de stad kwam, dan werd de plaats van herkomst daarbij genoteerd. Regelmatig staat ook het beroep van de immigrant erbij.

Schoenmaker uit Kopenhagen

Duitser bierbrouwer

De helft van alle immigranten was Duits. Zij waren vaak arm en kwamen naar Alkmaar om te werken. Ze konden hier meer verdienen dan in hun vaderland, en bovendien opklimmen op de sociale ladder. De Duitsers in Alkmaar deden uiteenlopend werk. Ze waren onder meer schoenmaker of schoenlapper, kleermaker of bakkersgezel, en werkten als bijvoorbeeld wielmaker, zeepzieder of pottenbakker, en ook in de textielnijverheid en de bierbrouwerij. Jan Caspar Witte was zo’n Duitser die in Alkmaar als bierbrouwer carrière wist te maken. Witte stamde uit een straatarme familie in het Duitse Gesmold, een dorp ten oosten van Osnabrück. In 1785, toen hij een jaar of achttien was, besloot hij de armoede daar te ontvluchten. Hij liep helemaal van Gesmold naar Amsterdam, waar hij verschillende baantjes had, en uiteindelijk aan de slag ging bij een bierbrouwerij. In 1797 had Jan Caspar Witte genoeg geld verdiend om samen met een compagnon de Alkmaarse brouwerij Het Fortuin, aan de Laat, te kopen. Vanaf 1806 was de brouwerij helemaal van hem. Witte werd zelfs een van de rijkste mannen van Alkmaar. Hij ging ook handelen in huizen, land, vee, granen, koffie, peper en in schoon (drink)water. Jan Caspar Witte was een echte weldoener en gaf veel aan de Alkmaarse armen. Toen hij in 1831 overleed, liep heel Alkmaar uit voor zijn begrafenis.

Bierbrouwerij Het Fortuin  Bierbrouwerij Het Fortuin  Gevelsteen JCW

Franse horlogemaker

Ook een aantal Fransen kwam in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw in Alkmaar wonen: een paar katholieken, maar vooral protestanten. Zij behoorden tot de duizenden Franse protestanten, oftewel hugenoten, die met name in de late zeventiende eeuw vanuit het katholieke Frankrijk naar de protestantse Nederlanden vluchtten. Zij waren vaak welvarender dan de Duitsers, en deden wat verfijnder werk. Ze waren bijvoorbeeld schoolmeester, of ze produceerden luxeartikelen die welgestelde Alkmaarders graag wilden kopen. Zoals horlogemaker David Carré, uit het Franse Dieppe, die in 1727 naar Alkmaar kwam. Hij maakte prachtig versierde (zilveren) zakhorloges en staande klokken. David Carré trouwde in Alkmaar met de Rotterdamse Hester. Samen gingen ze aan de Langestraat wonen. In 1737 veroorzaakte Hester een schandaal: ze raakte zwanger van de knecht en ging er met hem vandoor. David Carré scheidde van haar, en trouwde twee jaar later met zijn dienstmeid Anna. In 1745 vertrok David naar Frankrijk om een deel van een erfenis op te halen. Hij beloofde Anna dat hij in het voorjaar weer terug zou zijn. Maar David Carré keerde niet meer terug naar Alkmaar. Anna bleef in grote armoede achter en overleed uiteindelijk in het armenhuis.

Hugenoten  Meesterhorlogemaker  Horloge David Carré

Italiaanse stukadoor

Een enkele keer trok er iemand uit het zuiden van Europa naar Alkmaar. Zo vestigde Damiano Paleari uit Milaan zich in 1790 aan de Oudegracht. Hij was stukadoor, een beroep dat (rondreizende) Italianen wel vaker uitoefenden. Ze maakten de mooiste ornamenten van pleisterwerk, dat ze ook beschilderden. Desondanks was Paleari – zoals zo veel immigranten – erg arm. Toen hij in april 1800 overleed, 45 jaar oud, belandden zijn vier minderjarige kinderen in het rooms-katholieke weeshuis. Hun moeder was niet in staat om voor ze te zorgen. Twee jonge dochtertjes stierven in het weeshuis. Zoon Martinus Xaverius Paleari overleefde het en werd kleermaker.

Slavernij

Baron de Bengala en Rosette van Sambauwa kwamen vast niet vrijwillig naar Alkmaar om te werken. Beiden waren ‘indianen’, volgens de inschrijving van de doop van hun dochtertje Maghdalena, op 3 januari 1690 in de Grote Kerk. Baron was afkomstig uit het gebied rond de Golf van Bengalen, terwijl Rosette van het eiland Soembawa kwam, ten oosten van Java. Ze hadden in Azië in slavernij gewerkt voor de Nederlanders van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Een hoge VOC-functionaris uit Alkmaar, Gualterus Zeeman, had ze vervolgens met speciale toestemming mee teruggenomen. In Nederland was slavernij verboden, dus Rosette en Baron waren hier vrij. Maar of ze dat zelf wisten?

Doop dochter Baron de Bengala  Schilderij Rosette en Filander

 

Nieuwe website 'Immigranten van toen'

Het Regionaal Archief is op zoek naar de immigranten uit het verleden en zet ze op de kaart, letterlijk en figuurlijk. Bekijk de kaart en de eerste verhalen op de website 'Immigranten van toen' en help mee zoeken.

Door Mariëlle Hageman & Ilse La Brijn

test