Zerken onder het zand? Het ‘Jodenkerkhof’ te Schoorl

Aan het einde van de zestiende eeuw vluchtten groepen zogeheten Sefardische joden naar de Noordelijke Nederlanden. Ze waren grotendeels afkomstig uit Portugal, waar ze gedwongen waren geweest zich te bekeren tot het katholicisme. Dat was lange tijd goed gegaan, maar toen de Inquisitie alsnog de vervolging opvoerde op deze groep, waren ze gedwongen hun heil elders te zoeken. Het waren vaak welgestelde kooplieden met een rijk handelsnetwerk, en ze trokken naar havensteden in het noorden, zoals Antwerpen. Ook de groeiende handelsstad Amsterdam was voor hen een mooie vestigingsplaats.

In Nederland was het alleen aan de gereformeerden toegestaan hun geloof in het openbaar te belijden. Sinds de Unie van Utrecht (1579) was er in ieder geval wel persoonlijke geloofsvrijheid (gewetensvrijheid) ingevoerd. De Sefardische joden verkozen het jodendom boven het katholicisme en keerden voorzichtig terug tot hun oorspronkelijke geloof.

Hebreeuwse opschriften   grafsteen in de Grote Kerk van Duarte Roderiges

Ook in Alkmaar vestigden zich enige joden. Het oudste spoor dat we van deze joodse Alkmaarders terugvinden is een aantekening in de resoluties van de Vroedschap, een voorloper van de gemeenteraad. Op verzoek van ‘Philips de Jode’ verleende men op 10 mei 1604 enkele joodse families toestemming om zich in Alkmaar te vestigen. Er was hun een ‘gerustelick ende sekerlic’ verblijf toegezegd, en bovendien kregen ze toestemming om ‘haer geloofs [te] beleven’. Hiermee was Alkmaar de eerste stad in de Noordelijke Nederlanden die het de joden officieel toestond hun geloof in het openbaar te belijden.

resolutie 1604

Transcriptie Resolutie van de Vroedschap, 10 mei 1604
Op versouck van Philips de Jode uijt den name van verscheijden huijsgesinnen van joden en jodengenoten, zoo van Portugijssche als anderen natien, jegenwoordelick zoo oostwaerts als elders woonende, is geaccordeert ende toegelaten, dat zij hier ter Stede sullen mogen comen ende soo gerustelick en de sekerlick blijven ende woonen als anderen goede burgeren ende onderdanige ingesetenen deser plaetse, ende haers geloofs beleven […]’

Bij een eigen geloof hoort ook een eigen begraafplaats. Het lukte de Amsterdamse joden niet om in hun omgeving een stuk grond hiervoor te kopen en zo kwam men uit bij Alkmaar. Er werd al in 1602 een stuk grond gekocht van de Alkmaarder Johan de Nachtegale: een ‘huijsgen met omtrent 2/3 parten van een morgen gheestland’ op de grens van Schoorl en Groet. De stad Alkmaar was in eerste instantie geen voorstander van de vestiging van deze begraafplaats, het duurde enkele jaren voordat er toestemming gegeven werd. Pas in 1607 of 1609 was er officieel sprake van een joodse begraafplaats bij Schoorl, aan de voet van de duinen.

Voor de Amsterdamse joden bleek het niet zo praktisch, een begraafplaats zo ver van hun woonplaats. En door het ontbreken van toezicht werd er regelmatig grafschennis gepleegd en verdwenen er soms hele zerken. Het was dan ook een uitkomst dat er alsnog vlak bij Amsterdam een begraafplaats gerealiseerd kon worden. In 1614 werd de begraafplaats ‘Beth Haim’ in Ouderkerk aan de Amstel geopend, een inmiddels wereldberoemde begraafplaats. Die in Schoorl raakte al snel buiten gebruik.

Vanaf 1616 haalden vele Amsterdamse families de stoffelijke overschotten van hun overleden familieleden terug uit Schoorl. Tot 1626 werden er tenminste 52 overgebracht naar Ouderkerk aan de Amstel, soms inclusief de zerk. Op Beth Haim zijn nog steeds zerken uit Schoorl te vinden.
In 1636 verkocht de Portugees Israëlitische Gemeente de grond van de begraafplaats aan een particulier. Sindsdien is die grond, die in de volksmond nog lange tijd de naam ‘Jodenkerkhof’ droeg, in gebruik geweest als bosperceel en wisselde het regelmatig van eigenaar.

De laatste keer dat het te koop werd aangeboden was in 1930. De gemeente Schoorl handelde snel en een van de raadsleden kocht in overleg met de burgemeester de grond aan. Een paar jaar later werd de grond aan de gemeente overgedragen, waarbij wel de voorwaarde werd gesteld dat er niet op gebouwd mocht worden, er geen wandel- of fietspaden aangelegd mochten worden of bomen gerooid. Later, na de nodige discussies in de gemeenteraad, werd dat iets bijgesteld. Een fietspad van twee meter breed langs de westelijke rand zou wel mogen. Dat is het pad dat er nu nog steeds ligt.

aankondiging veiling 1930  veiling 1925  verkoop hakhout

In de jaren vijftig van de vorige eeuw trof men bij het Hervormde kerkje te Groet nog twee fragmenten aan van Joodse zerken. Op die bij elkaar horende brokken was een Hebreeuwse tekst te lezen. Deze laatste herinnering aan de voormalige begraafplaats werd tot in de jaren tachtig aan de ingang van het hek van de kerk door de kerkende Schoorlaars gebruikt als opstapje.
Het kerkbestuur besloot om de zerkresten te verwijderen en over te brengen naar Ouderkerk aan de Amstel, waar ze opgenomen zijn in de collectie van Museum Amstelland. Dit museum ligt tegenover de ingang van de Portugees-Israëlitische begraafplaats, dus daarmee zijn de stenen op een mooie plaats terechtgekomen.

luchtfoto nieuw  wandelkaart 1911

De oudere inwoners van Schoorl kennen misschien nog wel de aanduiding ‘Jodenkerkhof’ als naam voor het stukje grond daar, maar dat is dan ook het enige dat nog resteert van deze bijzondere plek. De wandelaar of fietser die nu dit stukje land passeert, zal zich niet bewust zijn van de geschiedenis van het ‘Jodenkerkhof’. Onlangs heeft het Rijk een fiks bedrag beschikbaar gesteld voor restauratie van oude joodse begraafplaatsen. Zo is in ’s-Heerenberg een lang vergeten begraafplaats uit het bos opgegraven, opgeknapt en van informatieborden voorzien.

In Schoorl valt er niet veel op te graven, alhoewel er regelmatig werd beweerd dat er nog heel wat zerken onder het zand zouden liggen…. Maar een klein informatiebordje zou wel op zijn plaats zijn, om de passerende wandelaar en fietser te informeren en een kort moment van reflectie te bieden.

Door Paul Post

test