Brand in de Kapelkerk

Die naare dag, toen kerk en kerkgewelf verbrande!
Toen wierd ik flauw: 'k bezweek, en viel mijzelf te schande.

Aan het woord is de oude klok van de Alkmaarse Kapelkerk, volgens verzen uit 1760. Op 21 augustus van dat jaar verwoestte een vreselijke brand een groot deel van de kerk en kwam de klok naar beneden daveren. De Kapelkerk, of simpelweg de ‘Kapel’, was sinds de late middeleeuwen de tweede kerk van Alkmaar en een opvallende verschijning aan de Laat, die behalve in verzen ook talloze malen in beeld is vastgelegd.

 

Het nieuws over de brand in de kerk stond de dagen daarna in het hele land in de krant. De brand was ’s middags om drie uur uitgebroken toen loodgieters aan het werk waren in de dakgoot, schreven de kranten. Eén schrijver verweet de loodgieters achteloosheid. Een hevige wind wakkerde de vlammen vervolgens aan en al gauw stonden het dak en de toren ‘wel haast in vollen vlam’. Blussen lukte nauwelijks meer. De brandweer wist wel de huizen naast de kerk te redden door daken en gevels goed nat te houden.

Brand in de Kapelkerk  Verzen over de klok  Kapelkerk op kaart van Drebbel

Ravage

De toren met de oude klokken van de Kapelkerk stortte met veel kabaal in. De brokstukken kwamen deels in het brandende gebouw zelf terecht en deels in het water van de Laat, toen nog een gracht. Wonder boven wonder vielen er geen slachtoffers. Maar toen de rook de volgende dag was opgetrokken bleek de ravage enorm. Het ‘vraatig vuur’ had zich een weg door de toren, het dak en de ingewanden van de kerk geknaagd, dichtte de rector van de Latijnse School van Alkmaar, Ernst Willem Higt. Want de muren van de kerk stonden nog overeind, maar behalve de toren was ook het dak grotendeels verwoest, en door het vallende puin en het bluswater was de kerk ook van binnen zwaar beschadigd. Het orgel, de preekstoel en bijna al het andere meubilair was verloren.

Verwoest interieur  Hersteld interieur

 

Middeleeuws

De Kapelkerk was (en is) één van de belangrijkste Alkmaarse gebouwen uit de late middeleeuwen. De bouw begon waarschijnlijk rond 1500. Alkmaar was in die tijd flink aan het groeien en had behoefte aan een tweede gebedshuis, naast de Grote Kerk. De Kapelkerk werd, zoals de naam al zegt, geen zelfstandige parochiekerk maar een kapel die hoorde bij de Grote Kerk. Toen Alkmaar later in de zestiende eeuw overstapte op het protestantisme werd de Kapelkerk een protestantse kerk. De kerk was toen nog vrij eenvoudig van opzet, met een hoofdbeuk en één zijbeuk. Later, in de jaren 1707-1708, kreeg de kerk ook een dwarsbeuk, aan de kant van het Verdronkenoord. Toen werd het interieur ook gemoderniseerd: rondbogen vervingen bijvoorbeeld de middeleeuwse spitsbogen.

De Kapelkerk is gebouwd in baksteen, gebakken in ovens aan de Frieseweg, afgewisseld met opvallende lagen grijs-witte natuursteen. Zulke zogeheten decoratieve ‘speklagen’ in natuursteen waren rond 1500 erg in de mode. Ze zijn ook terug te vinden in het stadhuis aan de Langestraat en – wat minder opvallend – in de Grote Kerk. De speklagen sieren trouwens alleen de delen van de Kapelkerk die zichtbaar waren vanaf de straat: de lange gevel aan de Laat en de gevel aan de Kapelsteeg. Die westkant van de kerk aan de Kapelsteeg, toen een belangrijke doorgaande route, was de voorkant van de kerk. Daar was de hoofdingang en daar was de gevel ook het rijkst versierd. De gevel aan de Laat bleef een stuk eenvoudiger.

Dwarsbeuk van de Kapelkerk

Tweede jeugd

Een week na de verwoestende brand van augustus 1760 maakte het stadsbestuur al volop plannen voor de herbouw. De kerk moest er weer net zo gaan uitzien als voor de ramp, al kwam er wel een nieuw plafond in de rococostijl van die tijd. Bovendien zou de kerk beter beveiligd worden tegen brand. Guurtje de Volder, een weduwe die naast de kerk woonde, schonk een nieuwe preekstoel met rijk beeldhouwwerk, uit dankbaarheid dat haar huis bij de brand gespaard was gebleven. Jonkvrouwe Johanna Geertruida le Chastelain gaf achtduizend gulden voor een nieuw orgel – maar wel op voorwaarde dat haar naam en wapen daarop zouden komen te staan. Ook de wapens van de burgemeesters die de Kapelkerk lieten herbouwen gingen het nieuwe orgel sieren, waaronder dat van burgemeester Carel de Dieu.

Kapelkerk in 1814  Hoek Kapelsteeg

Van het materiaal van de te pletter gevallen oude klok werd nog in 1760 een nieuwe klok gegoten door klokkengieter Jan Nicolaas Derk uit Hoorn. Zijn naam staat op de klok, met in het Latijn de verzen waarmee dit stukje begon. De vertaling van die verzen is bewaard tussen de papieren van, ook weer, burgemeester Carel de Dieu, die nu in het Regionaal Archief liggen. Meer dan drie eeuwen was de oude klok volgens die verzen de ‘stem en eer’ van de toren geweest, om daarna in één dag te vallen en bedolven te raken onder gruis en as. Maar de Alkmaarse stadsbestuurders hadden de klok een tweede jeugd gegeven, aldus de dichter – ook door een vlam, maar dan die van een kunstenaar, de klokkengieter. Eind 1762 werd de gerestaureerde Kapelkerk ingewijd en kon de klok weer trots zijn geluid laten horen.

Door Mariëlle Hageman

test