De lotgevallen van het timpaan van Egmond

Een beroemd beeldhouwwerk in het Rijksmuseum is een van de weinige overblijfselen van de eens zo machtige middeleeuwse abdij van Egmond. Het timpaan met daarop de heilige Petrus met de Hollandse graaf Dirk VI en zijn moeder Petronilla prijkte sinds de twaalfde eeuw boven de ingang tot de abdijkerk. Het heeft in zijn negenhonderd jaar veel meegemaakt; dat is goed te volgen aan de hand van afbeeldingen uit verschillende tijden.

Het timpaan werd gemaakt in opdracht van gravin Petronilla. Zij bestuurde het graafschap Holland na de dood van haar man Floris II, in 1121, namens haar nog jonge zoon Dirk VI. Dat deed ze heel doortastend. Ook met het klooster in Egmond bemoeide ze zich behoorlijk, tot ongenoegen van de monniken én van de bisschop van Utrecht, die juist zijn eigen invloed over de abdij wilde vergroten. Petronilla liet onder meer de oude abdijkerk, die ze maar klein en lelijk vond, vervangen door een nieuwe, grotere kerk.

Timpaan van de abdij van Egmond

Tussen de torens

Het beeldhouwwerk in zandsteen waarop zijzelf en haar zoon te zien zijn liet Petronilla waarschijnlijk niet lang na 1121 maken voor die nieuwe abdijkerk. De nog jonge graaf Dirk VI is links op het timpaan afgebeeld, Petronilla rechts. ‘Hier bidt Dirk’ en ‘Petronilla verfraait dit werk’ staat in het Latijn op de plint onder hen. De twee bidden tot de apostel Petrus in het midden: ‘O poortwachter van de hemel, laat deze voor u knielende schare gelovigen binnen en verzoen hen met de koning van de hemel’ is, ook in het Latijn, op de rand boven hen te lezen. Petrus, aan wie de abdijkerk – naast de heilige Adelbert – was gewijd, houdt de sleutels van de hemel in zijn ene hand en een bisschopsstaf in de andere. Behalve als bewaker van de hemelpoort werd Petrus ook gezien als de eerste paus, en zo is hij op het timpaan weergegeven.
Dat was niet voor niets. Het timpaan was niet alleen een afbeelding van een persoonlijk gebed; Petronilla wilde er ook een duidelijke boodschap mee afgeven. Ze liet zien hoe machtig zij en haar zoon waren én dat ze een bijzondere band hadden met de paus in Rome. Uiteindelijk zouden Petronilla en Dirk de bisschop van Utrecht helemaal passeren door de abdij van Egmond rechtstreeks onder het gezag van de paus te stellen. Het timpaan met Petrus, Petronilla en Dirk moet een tijdelijke plek in de abdijkerk in aanbouw hebben gekregen. Het westelijke deel van de kerk, met twee hoge torens, was pas aan het eind van de twaalfde eeuw af. Toen is het timpaan daar prominent boven de toegang tot de kerk, tussen de torens, geplaatst.

Tekening en beschrijving Schoemaker  Het timpaan boven de toegang 1720

Neus eraf

Toen de abdij van Egmond in 1573 grotendeels werd afgebroken, bleef alleen dat westelijke deel staan, met daarin nog altijd het timpaan van Petronilla. Aan het eind van de zestiende eeuw stortte de noordelijke toren wel deels in. De twee gehavende torens waren twee eeuwen lang een opvallend herkenningspunt in het landschap. Verschillende kunstenaars legden de schilderachtige ruïne vast, vooral in de achttiende eeuw, toen de belangstelling voor zogeheten topografische tekeningen van onder meer oudheden groot was.
Een van de belangrijkste verzamelaars van zulke afbeeldingen, de Amsterdamse koopman Andries Schoemaker, bezocht de ruïne van de abdij in 1712 en maakte zelf een tekening van het timpaan. Met een sleutel sloeg hij vervolgens de neus van Petrus eraf, om hem aan een katholieke juffrouw te geven, die 'daar mede wel in haar schik was', zo schreef hij onder de tekening. Een paar afbeeldingen uit die tijd van de ruïne vanuit het westen tonen het timpaan boven de voormalige toegang tot de kerk, die nu een doorkijkje bood naar het landschap erachter. Op de tekening die de bekende kunstenaar Cornelis Pronk in 1725 van de torens maakte is het beeldhouwwerk nog net boven de deur te ontwaren.

Het timpaan door Tinne 1801  Ruïne van de abdijkerk door Cornelis Pronk 1725

In de tuin

Tijdens een zware storm bezweek in december 1798 ook de zuidelijke toren van de oude abdijkerk. Twee jaar later liet J.P.T. Tinne, die toen heer van Egmond was, wat er nog overeind stond van de abdijkerk afbreken. Alleen de funderingen bleven deels bewaard. Tinne liet de historische resten wel eerst voor het nageslacht vastleggen door zijn broers. Zo maakte Chrétien Théodore Tinne onder meer een tekening in kleur van het beeldhouwwerk op zijn plek in de ruïne, gezien richting Alkmaar.
In 1820 verkocht de weduwe Tinne ten slotte de fundamenten van de abdij. Nadat iemand haar had gewezen op het historische belang van het timpaan, schonk ze dat volgens de Alkmaarse archivaris Cornelis Bruinvis aan het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten, dat gevestigd was in het Trippenhuis aan de Amsterdamse Kloveniersburgwal. Daar werd het timpaan in de tuin gezet. Dat is bijvoorbeeld te zien op een werk van tekenaar Gerrit Lamberts, die opzichter was in het Trippenhuis, waar sinds 1816 ook het Rijksmuseum was gevestigd.

Timpaan in tuin Trippenhuis door Gerrit Lamberts 1845  Aquarel van Charles Rochussen 1881  Timpaan in het Rijksmuseum

In de loop van de negentiende eeuw groeide met het nationalisme ook de belangstelling voor het timpaan, het oudste Hollandse beeldhouwwerk in het Rijksmuseum. Het beeldhouwwerk werd opgenomen in geschiedenisboeken, en kunstenaar Charles Rochussen maakte een historische voorstelling waarop Petronilla en Dirk het timpaan in de werkplaats komen bekijken. Toen in 1885 het nieuwe Rijksmuseum opende, was het timpaan daar ingemetseld in een muur.

Door Mariëlle Hageman

test