Wat te doen met Cornelis Mosk? Met die vraag zaten politie en justitie flink in hun maag. Want Cornelis, geboren op 12 december 1886 te Alkmaar, veroorzaakte aan de lopende band problemen. Hij stal zo’n beetje alles wat los en vast zat. Zodra hij na een veroordeling op vrije voeten was, verviel hij weer terug in zijn stelend bestaan. En dat al vanaf zijn twaalfde jaar.
In het Regionaal Archief te Alkmaar bevindt zich een intrigerend overzicht, de ‘Levensloop van Cornelis Mosk van zijn 12de tot 32ste jaar’, over de jaren 1899-1918, afkomstig van de Alkmaarse gemeentepolitie. Gedurende twintig jaar was Cornelis negen maanden op vrije voeten. De overige jaren spendeerde hij opgesloten in het Rijksopvoedingsgesticht, gevangeniscellen en psychiatrische inrichtingen.
Nogal diefachtig van aard
We komen Cornelis vanaf april 1899 tegen in de politiearchieven. De twaalfjarige was ‘thuisgebleven van school’ en sigarenmakersleerling. Hij werd opgepakt voor het stelen, en in sommige gevallen ook helen, van onder meer “30 konijnenhuidjes uit een pakhuis”, een paraplu uit een kantoor, een Engelse sleutel, een stuk ijzer, chocolade uit een winkel aan het Fnidsen, appels, amandelen, een poetsdoek, kaas, een wiel van een handwagen, een blouse en contant geld. Al die diefstallen pleegde hij binnen een paar maanden tijd. Buit waar hij zelf niets aan had, verkocht hij – de paraplu bijvoorbeeld voor tien cent, “onder afgave van een valsche naam”.
Cornelis’ praktijken bleven niet onbestraft. Op 12 mei 1899 werd hij veroordeeld tot het Rijksopvoedingsgesticht. Dat was een instelling voor jongens onder de zestien die een klein delict hadden begaan, zoals bedelen, landloperij of diefstal. Het doel was het heropvoeden van de jongens, maar het regime was strikt en de omstandigheden waren zwaar.
Voordat Cornelis naar het Rijksopvoedingsgesticht werd gestuurd, deed een politieagent onderzoek naar zijn thuissituatie aan de Oudegracht te Alkmaar. Daaruit bleek dat hij zijn gedrag niet van een vreemde had. Zijn moeder was volgens getuigen “nogal diefachtig van aard”. Ze zou bij haar eigen schoonvader “de suiker uit de pot, ja zelfs de olie uit de lamp” hebben gestolen en haar kinderen naar hun opa hebben gestuurd om kleingeld van hem te stelen als hij beschonken was. Cornelis’ vader was een schildersknecht die door zijn baas als “bijzonder mensch” beschouwd werd en die ongeschikt was om “een druk huishouden in orde en toom te houden”. Cornelis, zijn twee broertjes en zusje werden vaak aan hun lot overgelaten en gingen weinig naar school. Toen hun moeder overleed in 1897 verzuimden ze nog vaker. De thuissituatie verbeterde toen vader Mosk hertrouwde met een vrouw die ervoor zorgde dat het “zindelijk en ordelijk” werd in huis. Maar Cornelis had de diefachtige aard van zijn moeder al overgenomen en zou die niet meer afschudden.
Op de uiterste grens van toerekenbaarheid
Nadat de achttienjarige Cornelis uit het Rijksopvoedingsgesticht werd ontslagen, kon hij niet lang genieten van zijn vrijheid. Op 22 april 1905 stal hij een fiets van zijn werkgever, de Alkmaarse winkelier Trijbetz. Hij verkocht de fiets in Beverwijk en ging naar Amsterdam om zijn dievenloon erdoorheen te jagen. Toen hij weer huiswaarts keerde, werd hij opgepakt. In de rechtbank gedroeg Cornelis zich onbeschoft en zo “zonderling” dat er een rapport over zijn verstand werd opgevraagd. Daaruit bleken vooral Cornelis’ slechte plannen. Hij stelde zich “als ideaal voor, om als hoofd eener dievenbende veel geld te stelen en er met zijne makkers voortdurend een lekker leventje van te nemen”. Cornelis’ advocaat Aghina liet zich ook niet vleiend over hem uit: “volgens de pleiter liegt en steelt de jongen te allen tijde, is nooit vriendelijk, nooit ergens dankbaar voor”. Hij zou zich “op de uiterste grens van toerekenbaarheid” bevinden. Aghina stelde dat de jongen “nòch in de gevangenis, nòch in een krankzinnigengesticht op zijn plaats was” en wenste “dat er speciaal voor zulke klanten als hij nog een aparte inrichting verrees”. Maar die plaats was er niet, en de achttienjarige Cornelis werd in het ‘krankzinnigengesticht’ te Medemblik geplaatst en ontslagen van verdere rechtsvervolging voor de fietsendiefstal.
Tussen 1905 en 1908 was Cornelis bij verschillende psychiatrische instellingen onder behandeling. Zodra hij daaruit kwam, pleegde hij gelijk weer diefstallen, in Alkmaar en Rotterdam. Cornelis’ arts in Medemblik, dokter Freijlinck, werd opgeroepen als karaktergetuige bij de Alkmaarse diefstalzaak. Volgens hem was Cornelis “krankzinnig, maar doet zich krankzinniger voor dan hij is. Hij heeft zichzelf verwond en in een bui van hevige woede de boel stukgeslagen”. Freijlinck was het met advocaat Aghina eens dat Cornelis niet in de gevangenis noch in een ‘gesticht’ thuishoorde.
Inrichtingen en gevangenissen
Op twintigjarige leeftijd had Cornelis al in het Rijksopvoedingsgesticht, psychiatrische inrichtingen én de gevangenis gezeten. En hij bleef op het slechte pad. Hij werd in 1906 bijvoorbeeld opgepakt voor het bij zich dragen van een geladen revolver op het Waagplein en hij stichtte brand in zijn ouderlijk huis. Cornelis verbleef op verschillende adressen in Alkmaar, Rotterdam en Amsterdam, onder andere bij het Leger des Heils. Hij oefende allerlei beroepen uit, zoals “los werkman”, smid, draaibankwerker en kelner. Maar hij bleef inbreken en stelen.
In 1926 brak de veertigjarige Cornelis zelfs in bij het Koninklijk Paleis in Amsterdam. Hij klom over de schutting, forceerde een deur, stak wat uniformen in de brand en stal medailles en een sleutel. Ook nu was de vraag of hij toerekeningsvatbaar was. Uiteindelijk werd geoordeeld van wel, en kreeg Cornelis twee jaar cel. Maar voor en na de koninklijke inbraak verbleef de zonderlinge Alkmaarder ook regelmatig in psychiatrische inrichtingen, en waarschijnlijk ook in de Koloniën van Weldadigheid in Norg. En tussen 1934 en 1939 stond hij ingeschreven te Avereest aan de Balkbrug I. Sinds 1933 bevond zich daar het “Rijks Asyl voor Psycopaten”, Veldzicht – een voorloper van de tbs-kliniek.
Vanaf 1939 vestigde Cornelis zich in Amersfoort als horlogemaker. Ook daar bleef hij niet missdaadvrij, want in de oorlogsjaren werd hij veroordeeld voor heling: hij zat opnieuw een poos in de psychiatrische inrichting in Avereest, en later in de strafgevangenis te Den Haag. Het weldadige dievenleven dat Cornelis voor ogen had gehad, was uitgedraaid op een leven vol verblijven in inrichtingen en gevangeniscellen.
Maatregel voor veelplegers
Tegenwoordig had Cornelis waarschijnlijk de ‘maatregel voor veelplegers’ opgelegd gekregen, die in oktober twintig jaar bestaat. Gedurende maximaal twee jaar krijgen veelplegers gerichte behandelingen, om de kans op recidive te verlagen en hen een poos uit de maatschappij te houden. Wie weet had de maatregel ook Cornelis Mosk kunnen helpen om op het rechte pad te raken. Hij overleed op 13 november 1972 te Amersfoort.
Door Lisette Blokker
Verder lezen
- In het Noord-Hollands Archief worden de vonnissen bewaard van onder meer de Alkmaarse rechtbank. De veroordeling van Cornelis Mosk tot verblijf in het Rijksopvoedingsgesticht en het onderzoek naar zijn thuissituatie is hier te vinden.
- Het krantenbericht over Cornelis’ veroordeling in 1905 voor het stelen van een fiets, waarin advocaat Aghina vindt dat hij “nòch in de gevangenis, nòch in een krankzinnigengesticht” thuishoort, en het bericht uit 1909 waarin Dr. Freijlinck stelt dat hij zich “krankzinniger” voordeed dan hij was.
- Registraties van Cornelis’ veroordelingen, met pasfoto, uit het Stadsarchief Amsterdam. https://archief.amsterdam/indexen/deeds/d5632296-bee9-4128-908c-d4d3ab3221b0 en https://archief.amsterdam/indexen/deeds/25da810d-68bd-40cd-ad54-7996f3c7015b
- Een van Cornelis’ inschrijvingen in Rotterdam, waarin zijn verblijf in de psychiatrische inrichtingen te Medemblik en Bloemendaal staat genoemd.
- Over de inbraak in het Koninklijk Paleis werd uitgebreid geschreven in de Nederlandse kranten. Bijvoorbeeld in De Avondpost van 19 februari 1927.